Saskia de Coster
Niet hier (get out)
Op de bodem van de oceaan, zo diep dat geen vis er ooit kan komen, rommelt de aarde soms. Stenen rollen er over elkaar heen, komen aarzelend tot stilstand en rusten in het ondoorgrondelijke donker.
Er is één steen die altijd onbewogen in het donker heeft gelegen.
Die nacht had ze gedroomd dat ze de steen heel even in haar hand kon wegen. Ze ging de badkamer binnen, sloot de deur. De sleutel hield ze in haar hand. Niemand kon nog binnen, niemand was hier geweest. Maar in het bad lag een steen die daar voordien niet had gelegen. Er was de spleet onder de deur. Groot genoeg voor een steen.
Zij ligt bewegingloos in bad. Hij hurkt neer bij de rand en kijkt haar aan. Haar ogen wijd opengesperd, ze opent haar mond.
‘Wat gaan we doen’, zegt hij, precies op dat moment.
Het is een zin, afgerond, al ontelbare malen uitgesproken, van mond tot mond gegaan, overgenomen.
Ik voel mijn armen niet meer. Alsof ik onder water wankel, wegzink. Onder mijn lichaam een evenwicht hervind, evenwijdig aan de aarde. Ik sta nooit meer op. Mijn hoofd raakt de bodem. De steen is mij achterna gekomen omdat ik de enige ben die weet dat hij bestaat. Diep onder mij, onder de aardkorst, liggen de andere stenen. Ik hoor ze spreken. Zij zijn niet hier maar fluisteren net luid genoeg.
Stenen bewegen, beweert zij.
Op de aarde liggend, kijkend, zichzelf optillend, onmerkbaar naderend beginnen ze te praten. ‘Niemand neemt een steen mee naar een feest. Niemand zet een steen op een troon. Een steen krijgt nooit een rustplaats toegewezen.
Toch zijn het de stenen die bewegen, niet de voet die stapt.
Het is de stof die scheurt, niet de schaar die knipt.
Het is de peper die smaakt, niet de tong die proeft.
De steen die beweegt, niet de hand die de steen tilt.’
Hoor je de stenen niet. Ik vraag het hem.
Maar hij dwaalt af. ‘Waar ga ik nu naartoe?’
(Wat zoek je? Hoor je de stenen niet terwijl je hier zit en kijkt?)
Zij kijkt toe met een vage glimlach om de lippen. Hoor je de stenen niet.
Hij geeft geen antwoord en werpt een snelle blik op haar.
Hun blikken kruisen in de spiegel. Wat moet ik doen om bij je te blijven?
Ik tel af, dat is: ik ga terug tot ik een begin bereik. Ik ga terug tot nul.
De steen. Ik kan hem nu duidelijk horen spreken. De steen zegt out. Hij vermenigvuldigt zich. Out out out out.
Zij zit in bad, een sleutel in de hand, de andere hand tegen de slaap geklemd, haar hoofd schuddend, de schaduw wordt verstrooid, zij zegt au au au au
(out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out out)