| |
| |
| |
Koen Peeters
Moteur!
Tekeningen Els Dietvorst
Les hirondelles We gingen dat volkscafé binnen, nabij de Pont Albert in Schaarbeek. De betonnen brug was opmerkelijk: alsof de primitieve vorm ervan met dikke trage handen was geboetseerd. De berm stond onverschrokken in bloei. Les hirondelles. Ik wist niet wat het betekende tot mijn vriend vertaalde: de zwaluwen.
Het was een café als een living. Alle mensen waren broeders en zusters. Men kon er vragen stellen over gezondheid, verloren voorwerpen of het weer. Men aanhoorde met veel geduld elkaars verhalen: gezangen, antifonen, verzen. Alles garandeerde echtheid. Mijn vriend en ik bespraken de zaken van belang, literatuur en andere hoogstemmigheid, en wij noteerden intussen ernstig. Kwam daar een oudere man ons mededelen: ‘J'aime bien les gens qui écrivent, qui étudient. Mon rêve était de devenir docteur.’ Hij vroeg daarna beleefd: ‘Je ne vous gêne pas?’
| |
| |
Dat soort uitspraken of situaties, lelijk en onscherp, door een of andere barmhartigheid achtergebleven. Soms gaan verhalen verloren omdat een dronkaard ze slecht vertelde, omdat niemand ze geloofde of noteerde. Kunnen we die woorden stelen, als chemische formules?
‘Begrijpt ge waar ik heen wil?’ Dat vroeg Louis Paul Boon retorisch in Reservaat. Zijn oproep ging verder als volgt: ‘Al te veel is er in dit leven, deze samenleving, deze mensen, waarvan wij helemaal niets afweten. Er ontbreekt ons een basis van werkelijkheid, waarop wij onze romans en verhalen kunnen bouwen. Stuur mij documenten, die ons een beeld geven van het harde, levende en waarachtige gelaat van ons volk. Ik bezit reeds het dagboek van een man, die zijn jeugd in het verbeteringshuis heeft doorgebracht. Ik wacht nog op getuigenissen uit onze gevangenissen, krankzinnigengestichten, sanatoria, mijnen, fabrieken, kloosters, Gheel en Moll en Merxplas. En de rest.’
De feiten in Brussel Met rood gestifte lippen, in een rood leren jekje en opzichtige streepjesrok liep E.D. van het Anneessensplein naar het Fontainasplein, maakte foto's van mensen die verhalen vertelden en poseerden. Gewoon in cafés waar de dronkenschap aan de muren beteugeld werd, bij bakkers of op straathoeken. Praten en koken met Marokkanen en Brusselaars. E.D. schreef op, maakte foto's, liet studenten filmen. Dat alles met de blik van straatjochies, in achteloze kadrages. Geen agogentaal van kabinetsmedewerkers, geen sociocu van het sociaal-artistieke veld. Deze mensen waren haar onderwerpen: Bahman, Kokou, David, Sylvie, Guillane, Emma en Nourfik.
| |
| |
Dit waren de feiten in Brussel: Bahman uit Iran kreeg zijn papieren niet in orde. Kokou slenterde naar zijn job, als security man op de Amerikaanse ambassade. David keek hem na, bewonderde zijn lichte tred. ‘Je prends le temps de vivre’, zei Sylvie, haar lievelingskleur was blauw. En een mens kon zich afvragen uit welke exotische landen Guillane, Emma en Nourfik afkomstig waren, want dat is nooit eenvoudig te zeggen. Al die bewoners van de Anneessenswijk kenden elkaar niet, tot E.D. hen fotografeerde.
De kunst ligt in stapels Anna stond daar wijdbeens in jeans en een gehaakt sjofel truitje. Laatst was ze nog op tv geweest, als voorzitster van de literaire jury en met een fruithoed. Haar kleed had toen het feest gestolen. Wij tweeën praatten over samizdat, occulte genootschappen, de Kempen, de kunst, en ook over de wereld van ongevormde, ongeschoolde verhalen. Boven ons roffelden treinen met daarin de forenzen die Brussel verlieten. In het toilet hingen affiches: ‘Druggebruik nog steeds verboden’.
In het grauwe licht was Anna ongemeen interessant. Onbevormd, ongeschoold, daarover hadden we het, en over het werk van E.D. De kunst is heden tevreden met een opsomming van real-liveportretten en foto's zonder pretentie. De kunst ligt in stapels gratis magazines die je mag meenemen en zelfs weggooien. Foto's van gewone mensen. In de opsomming van hun onbelangrijke namen ontstaat een verrassend kunstwerk.
Anna citeerde Guido Minne die Peter Sellars citeerde: een stem geven aan diegenen die geen stem hebben. Het gaat over zoeken, emoties laten delen, het verhaal eerlijk laten doen. Het gaat over veeltaligheid, anekdotiek van snapshots, slib van histories, songs die gekozen werden
| |
| |
op een jukebox, woorden gestrand op bierkaartjes in een binnenzak, een gedicht met haken en ogen, de montage van personnes trouvées. Anna wiegde terwijl wij praatten. Ze schonk me haar e-mailadres. Iets met ping, het klonk als het gedicht van Singer.
Efkes uit de straat In het cultureel centrum woekerde cultuur met veel folders in de cafetaria. Cultuur werd in helvetica onderkast en soms ook met k geschreven. Binnenmuren in baksteen. In de tentoonstellingsruimte stond een professionele filmset gebouwd. Er hingen affiches ‘Stilte. Opnamen nu bezig’. De lange, magere Bahman, 30 jaar, Iranees, trommelde op zijn drum. Op zijn T-shirt een zwaluw. Het ritme was meteen zeer meeslepend.
E.D. zei: ‘Moteur’, met platte Vlaamse tongval en twee of drie camera's begonnen te draaien. Dat woord moteur: soms lijkt het een lichtvoetig vliegtuig, soms een vod in een garage.
Kokou, Togolees, 35 jaar, begon te dansen. Hij roffelde met zijn rechterhand op zijn gezellige buik en met zijn linker maakte hij een uitnodigend gebaar. Zijn kaalgeschoren hoofd blonk en met blikkerende ogen beval hij de jongen naast hem te dansen. David, Belg, 23 jaar, danste als een jongen in een dancing. ‘Criez tambour’, zei Kokou en hij beval opnieuw: ‘Dance’, alsof dansen zo eenvoudig is. Kokou danste en hijgde zich snel en zwetend in trance.
E.D. had hen hier samengebracht, E.D. met haar persoonlijke, vriendelijke stijl. Ze legde uit, wat vettig: ‘We wilden efkes uit de straat, het was te triestig om altijd daar te blijven. Het moet doenbaar zijn. Hier voelen ze zich beter. Door improvisaties hebben ze dat allemaal zelf gevonden. Nu
| |
| |
hebben ze de grote gevoelens.’ Buitenbeelds stonden de andere amateur-acteurs toe te kijken. Sylvie begon ook te dansen, aangestoken door de hypnotische drum en Kokous optreden. Sylvie: Belgisch-Zaïrese, 27 jaar. Ze droeg een grijs rolkraagtruitje en was geheel in jeans zoals in de jaren zestig. Ze wuifde haar helmbos en haar borsten. De camera's liepen, iedereen danste, behalve ik. E.D. fluisterde zes keer: ‘Très bien’, vervolgens: ‘C'est meilleur.’ Dan dankte ze nadrukkelijk het gezelschap en vroeg: ‘Vous pouvez aller encore plus loin?’ Zij overlegde druk met hen en mengde daarbij alle talen. Engels, Frans en Antwerps. E.D. legde uit: ‘Dit is een seizoen in de hel, heel caleidoscopisch. Een beeldenstoet waarin de Grote Emoties passeren. Volgend jaar maak ik een echte film. Ik heb altijd fictie willen maken.’ Ze zei dat het allemaal geen details waren, rende rond en als zij een man was geweest, had zij op ieders schouders geklopt.
Kunst Zij is nederig maar betrokken. Zij doet soms iets nuttigs zoals mensen in gesprek brengen met elkaar, hen doen lachen, zelfs koppels vormen. Als de straat een scène wordt, wil de straat de rejalitaait ontstaaigen. Zij beweegt met fototoestellen en een notaboekje rond de werkelijkheid, versterkt het geluid en geleidt het op mengtafels. Ze bedient zich van goedkope kleuren, ruis zonder belang. Ze noteert slechts wat gebeurt. Tegen een acteur zegt ze: ‘Tu as peur’ en ‘Gaaakomtnaagewoeën recht en gaavalt’, en zij verwacht dat emotie dan zichtbaar zal worden.
Andere scène, met schattige ijstaart Nog steeds in dat cultureel centrum met de binnenmuren in baksteen. Een decor met witte verhoogjes,
| |
| |
in de vorm van immense witte roomtaarten. Net Hollywood. E.D. haalde met spons en water uit een rood emmertje de laatste vegen weg. Haar gelegenheidsactrices stapten de scène op: eerst Guillane, 20 jaar, uit Ile de Réunion. Vervolgens Emma, 24 jaar, uit Spanje/Colombia. Ten slotte Nourfik, 18 jaar, uit Marokko. Hun ogen blonken van opwinding, hun lippen van lipgloss. De meisjes toonden zich op hun voordeligst voor de camera. Stromend haar, lange engelenkleren, hun lach: perfect prentje van multicultureel geluk. Het licht spatte als regelmatige fonteinen op hun lange witte soepjurken. De vrouwen waren plots rijzige schoonheden van Broadway. ‘Si tu m'aimes’, zong iemand om de hoek, met operastem. Schaduwen op de wanden werden zuivere grijze silhouetten.
Toen de ijstaart werd binnengebracht, werd die mignon en great en hiëlknap genoemd. E.D. riep: ‘Action, maintenant le grand plan’, en ten slotte: ‘Moteur’. De camera zoemde in op het lief wit lammetje, op een bed van roomijs, versierd met een roos van suiker en dennetjes van chocolade. Emma hield het mes bij het hoofdje van ijs. Traag zaagde zij het eraf, de grenadine stroomde voorzichtig uit de taart.
De drie vrouwen schaterden. E.D. lachte hartelijk mee. Ze legde omstandig uit wat ze met de foto's ging doen.
Uiteindelijk De avond was aangekondigd als ‘afsluitend feest met fuif’, wat betekende dat binnen twee dagen het decor zou worden afgebroken. Er waren journalisten, wat kunstlui en vooral de amateur-acteurs. De enige man met een das was de directeur, en hij sprak consequent van het centrum: ‘Welkom in het centrum. Het centrum waar E.D. te gast is en het
| |
| |
centrum dat openstaat voor de multiculturele wereld.’ Na enkele oppervlakkige beschouwingen gaf hij zoenen en bloemen aan E.D. Voor de Franstaligen voegde hij eraan toe: ‘Vive la culture dans le monde.’
De amateur-acteurs liepen met hun vrienden en familie door het decor: ze toonden enthousiast wat ze hadden gedaan en gezegd en gezongen. Voor een fotograaf van De Standaard deden ze hun acteerprestaties nog 's over. Vijf keer klik, merci, dank u wel. Net toen E. D mij de kunst wilde verklaren, kwamen er dikke, vriendelijke, jonge Marokkanen langs die zij één voor één bij de elleboog nam en op de borst klopte. Dan volgde een Indisch meisje met rode rozen in plastic kokertjes en E.D. overlegde met haar in een mengeling van Antwerps en slecht Frans, en dan kwam dat meisje van Réunion.
Allen converseerden ze sociaal vaardig, oprecht en schuldloos.
Alsof ze uitwisselden.
Alsof er weegschalen tussen mensen staan en de gewichtjes op de schalen doen de mensen ja knikken, en ze bevestigen altijd opnieuw dat er een zekere vooruitgang is. Communicatie. Dat we slechts in de werkelijkheid de rejalitaait ontstaaigen. En zelfs gesteld dan dat we willen weten of dit kunst is, en gesteld bovendien dat we weten wat de kunst zou zijn, is het nog de vraag of we iets vooruit zouden zijn met het antwoord op die vragen. Wat is het statuut van deze contacten? Verandert het iets aan iemands sterfelijkheidswaarde? Chatting die wegscrolt op het scherm, collecties vuilnis langs de snelweg, exposities, botfragmentjes op kerkhoven: al die naamloze of naamdragende portretten. Hoe raken we vanuit die onbevormdheid tot algemene uitspraken? Licht van eeuwigheid dat schijnt?
| |
| |
E.D. zei: ‘Het moet doenbaar zijn.’
Opnieuw, gesteld dat we willen weten of dit kunst is, en gesteld bovendien dat we weten wat de kunst zou zijn, kunnen we hiermee niet volstaan: dat we niet te veel geloven in de maakbaarheid van de wereld, dan wel vaststellen dat de wereld doenbaar is, te doen, in alle betekenissen van dat woord.
Alle namen zouden net zo goed fictief kunnen zijn.
|
|