| |
| |
| |
Hans Groenewegen
Schoonheid maakt een verschil
Kroniek
Mark Insingel, Gezichten. In de Knipscheer, Haarlem, 2000.
Problematisering van de taal en het systematisch betwijfelen van individuele gezichtspunten zijn de constanten in de werkwijze van Mark Insingel. Resultaat is een paradoxaal oeuvre van poëzie, proza en een essaybundel. Met Gezichten, een bloemlezing van zijn poëzie, brengt Insingel opnieuw een aantal van zijn paradoxen onder de aandacht van zijn lezers. De bloemlezing zelf is een paradoxale onderneming.
Gezichten verscheen ter gelegenheid van de vijfenzestigste verjaardag van de dichter. Aan de bundel is een liefdevolle inleiding van T. van Deel toegevoegd. Het is een zo feestelijke uitgave dat je van een bundel in de eigenlijke betekenis van het woord niet kunt spreken. Hij bestaat uit een transparante, vierkante cassette met daarin drieënzestig gedichten op losse vellen ‘200 grams halfmat machine coated papier met milieukeurmerk’. Niet het feit dat de oplage beperkt is tot tweehonderd vijftig exemplaren onderscheidt de bibliofiel uitgegeven dichtbundel van een reguliere uitgave. Wel dat de exemplaren zijn genummerd en gesigneerd. Dat onderstreept dat poëzie een zaak is van een elite.
Als de lezer zich door de losbladigheid uitgenodigd voelt een eigen bundel te structureren, herinnert de nummering van de bladen hem aan de oorspronkelijke volgorde. Die is chronologisch. Aan tweeënzestig eerder gebundelde gedichten is één voor deze gelegenheid geschreven nieuw gedicht toegevoegd. Geheel in overeenstemming met de ontwikkeling in het latere werk van Insingel is het een poëticaal liefdesgedicht. Het toont de dichter met de hem typerende syntactische variaties, de wederkerigheid van subject en object, de dialectiek tussen individu en gemeenschap, en de eveneens typerende vermenging van socialiteit en poëticaliteit. Omdat de taal ook de taal van de lezers is, heeft hij direct deel aan deze ode ‘Aan de Nederlandse taal’:
| |
| |
Jij vormt mijn lippen, jij
spreek, ik wil je zien en
Mark Insingel debuteerde als dichter in 1963 met de bundel Drijfhout. Drie jaar later volgde nog Een Kooi van Licht. Als we afgaan op zijn in 1990 verschenen verzamelbundel In elkanders armen rekent hij ze niet tot zijn oeuvre. De verzamelbundel laat Mark Insingel als dichter in 1969 maagdelijk geboren worden met de als concrete poëzie gekarakteriseerde bundel Perpetuum Mobile. In een interview uit 1970 met Willem M. Roggeman karakteriseert Mark Insingel het werk uit zijn eerste twee bundels als ‘impressionistisch-symbolistische poëzie’. Hij vervolgt: ‘Mijn drang naar stilering en precisie is er al duidelijk in aanwezig, meen ik, maar het is psychologiserende literatuur.’ In het loslaten van dat psychologiserende element situeert hij de omslag naar het werk dat hij als zijn oeuvre beschouwt: ‘Het formele element wint het van het psychologische. Die evolutie, dat zat er bij het begin natuurlijk in, want iemand die zich in en door de literaire taal wil in stand houden en beveiligen, die komt misschien wel onvermijdelijk tot het ideaal van een tekst als gesloten geheel van formele evidenties.’
Het was de uitzonderlijke typografische vorm van de gedichten in Perpetuum Mobile die Paul de Vree er destijds toe bracht het werk van Insingel tot de concrete poëzie te rekenen. Insingel zelf distantieerde zich niet van die karakterisering. Hij nuanceerde haar wel. De cirkelvormige structuren noemt hij de adequate uitdrukking van de circulaire linguïstische operaties in zijn gedichten. De cirkels visualiseren de eindeloze beweging die hij tot stand wil brengen.
De vorm is voor Mark Insingel de essentie van het kunstwerk. In ‘Het ogenschijnlijke verschil’, een essay uit de bundel Woorden zijn oorden (1981) omschrijft hij dat zo: ‘Een vorm is een communicatiesysteem, een inhoud is niet communicatief, hij wordt gecommuniceerd, door een vorm. De ware strijd wordt gevoerd op het vlak van de vorm (met en in de vorm), niet op het vlak van de inhoud (wel omwille van de inhoud).’ Mark Insingel probeert voor elk gedicht de vorm te vinden die erbij past. Dat iconisch streven is vergelijkbaar met het verlangen naar iconiciteit in de symbolistische poëzie. Vorm dient samen te vallen met inhoud. Het is dit formalistische uitgangspunt dat de bloemlezing Gezichten in verschillende opzichten tot een paradoxale uitgave maakt.
| |
| |
De bloemlezing problematiseert de geïntendeerde onvervangbaarheid van de oorspronkelijke vormen. Allereerst doet hij dat op het niveau van de macrostructuur van de afzonderlijke bundels. Als voorbeeld moge Perpetuum Mobile dienen. Het openingsgedicht van die bundel is een typisch voorbeeld van een verrassend, conceptueel concreet gedicht. Midden op de pagina staat groot het woord ‘ik’. Bij nadere beschouwing blijkt het opgebouwd uit allemaal kleine regeltjes ‘menmenmen’. Het slotgedicht van dezelfde bundel, niet onverwacht, wordt gevormd door het grote woord ‘men’ opgebouwd uit kleine regeltjes ‘ikikikikik’. De plaatsing van beide gedichten herhaalt op het macroniveau van de bundel de circulaire structuren van de afzonderlijke gedichten. In Gezichten is dat verband tussen beide verbroken. ‘Ik’ is gewoon het eerste gedicht, ‘men’ het elfde. De bundelcompositie waarin zij hun plaats hadden is verbrokkeld. Zo zijn in Gezichten alle bundels verbrokkeld. Door zijn macrostructuren zo te vervormen heeft Mark Insingel het karakter van zijn poëzie zelf veranderd. Niet alleen de identiteit van afzonderlijke gedichten ontplooide zich uit zijn machinale of maniakale herhaling en variatie van woord- en zinsverbanden. De gebruikte procédés ontleenden per gedicht hun kracht tevens aan hun echo in andere gedichten. Daar die akoestiek verbroken is, klinken de gedichten anders.
Mark Insingel is altijd het voorbeeld geweest van de dichter als constructeur. Tegelijk bedeelde hij het toeval een rol toe. Zijn uitgangspunten, die je als toeval kunt noemen, werkte hij met systematische linguïstische operaties uit. Bij de compositie van Gezichten heeft hij zijn invloed als constructeur geheel laten varen. De keuze van de opgenomen gedichten is gebaseerd op de willekeur van het publiek. Of zoals het colofon het stelt, de gedichten uit Gezichten ‘zijn de keuze van de lezer omdat ze extra aandacht kregen door opname in een bloemlezing, door tentoonstellingen, poëziefestivals, uitgave op poster, ansichtkaart of T-shirt, door vertaling, bespreking of studie’. Op deze wijze is deze bloemlezing als geheel opnieuw paradoxaal. De inzet van Insingels poëzie was uitdrukkelijk de esthetische, ethische en talige vooronderstellingen en vastigheden van de mensen in de burgerlijke maatschappij middels linguïstische operaties op te lossen. Om met Roland Barthes te spreken, Insingel schreef zijn gedichten als ‘textes de jouissance’, limietteksten die het genot van de grensoverschrijding verschaffen. Nu bloemleest hij ze middels de herkenning van de lezer, als ‘textes de plaisir’, als divertiment. Of het toebedelen van de rol van constructeur aan de lezers als het opgeven van zijn oorspronkelijk project gezien moet worden, weet ik niet. Vanuit een sociologisch gezichtspunt gezien functioneert de ‘texte de jouissance’ altijd al voor de kleine groep van ingewijden als een
| |
| |
‘texte de plaisir’. Zij herkennen zich in de vervreemding en verheugen zich in de moeilijkheden waarvoor de tekst hen stelt. De tekst onderscheidt hen. Als kenners. Als culturele elite. Mallarmé had al zijn kapelletje van ingewijden. Dirk van Bastelaere heeft in dit verband van de Barthesiaanse onderscheiding tussen ‘texte de jouissance’ en ‘texte de plaisir’ eens geschreven over de poëzie van Hans Faverey dat zij ‘onder het gecultiveerde plezier van de destructieve genieting valt’.
Op het microniveau van de afzonderlijke gedichten zet Mark Insingel het paradoxale karakter van de bloemlezing voort. Zijn formalistisch iconisch streven staat onder druk van de keuze van het papierformaat. Zijn gedichten functioneren in de andere uitgaven op een rechthoekige bladspiegel. In het geval van In elkanders armen met het formaat van veertien en een half bij tweeëntwintig centimeter. De teksten van Perpetuum Mobile zijn gecentreerd. In de andere bundels beginnen de gedichten meestal, zoals gebruikelijk in dichtbundels, bovenaan het blad. Korte gedichten rusten op ruim wit. Lange lopen tot onder door. De bladen van Gezichten zijn vierkant met zijden van ruim dertig centimeter. Alle teksten zijn gecentreerd. Dat verandert hun plastiek totaal. De kleine gedichten bijvoorbeeld rusten niet meer op het wit, maar zijn van wit omgeven. Ze doemen eruit op. Daardoor zijn ze zelfstandiger, plastischer. Zij actualiseren niet langer de betekenis dat zij gedichten zijn zoals alle andere gedichten van andere dichters. Zo zijn Insingels bekende, populaire gedichten op paradoxale wijze toch vreemd geworden. Zij zijn zichzelf niet meer.
Een andere paradoxale vervreemding van bekende gedichten ontstond door de keuze van het lettertype. Voor Gezichten is een rustige, grote letter gekozen. Die letter is veelal een andere dan die in de oorspronkelijke uitgave. Tot welke veranderingen dat in de betekenis van de gedichten kan voeren is het duidelijkst merkbaar bij die afkomstig uit Posters (1974). Die bundel heeft een duidelijk politiek uitgangspunt. Het eerste gedicht ‘to the Brave New World’ bijvoorbeeld, is een diagonaal, van links boven naar rechts onder, bestaande uit de afwisselend onder elkaar in kapitaal getypte woorden ‘RIGHT’ en ‘LEFT’. Na elk paar springt het volgende paar een spatie in. ‘RIGHT’ lezen we traditioneel, van links naar rechts; ‘LEFT’ is gespiegeld en is van rechts naar links te lezen. Zijn ‘links’ en ‘rechts’ zichzelf nog wel? Doen in de huidige politiek de verschillen er nog toe? Deze zelfironiserende constructie van Insingel - per slot ontstaat de iconische vorm hier door zijn ontkenning - is verwant aan die in de ‘ik’- en ‘men’-gedichten.
In de versie van In elkanders armen zijn de gedichten uit Posters gedrukt in een typelettertje. Het doet me denken aan het
| |
| |
aloude IBM-bolletje. Daarmee zijn ze geplaatst in de activistenstencilcultuur van de jaren zestig en zeventig. Die politieke betekenis, hen door deze typografie verschaft, verliezen de gedichten in de bloemleesversie. Op deze manier zijn het eveneens andere gedichten geworden. Hun betekenis is van het politieke veld verschoven naar het esthetische. Mij lijkt dat Insingel daarmee deze gedichten uit Posters adequaat actualiseert. Handhaving van de IBM-bolletjesletter zou de gedichten tot historische documenten hebben gemaakt. Nu wrikt de discrepantie tussen de gedateerde taal en de veresthetiseerde vormgeving en dat toont de verschuivingen in het denken van de protestgeneratie - niet als document, maar in de pijnlijke ongerijmdheid van vorm en inhoud. Vormen wilden ze veranderen, ‘omwille van de inhoud’ zoals Insingel schreef. Met de paradox, de oude inhoud te tonen in de nieuwe vorm, laat Insingel zien dat de mensen van zijn generatie meest niet de vormen hebben veranderd, maar dat de vormen hen veranderden. Anders dan de dichter hebben zij ook hun inhoud daarbij aangepast.
De cirkelstructuren in Perpetuum Mobile visualiseren de oneindige beweging van cirkelende redeneringen. Met de andere vormgeving, van staand formaat naar liggend, zette Mark Insingel voor zijn oude gedichten de vraag naar de verhouding van de vormgeving van de tekst en de tekst zelf nogmaals op scherp. De in de bloemlezing opgenomen cirkels heeft de dichter gehandhaafd. In andere gevallen dwong het veranderde formaat hem tot de beslissing of de inhoud van de tekst het belangrijkste was of zijn visuele verschijning. Zo veranderde Insingel de afbrekingen in enkele gedichten om ze nog op de bladspiegel te kunnen krijgen. Het gedicht ‘bekend / bemind’ werd in tegenstelling tot zijn oorspronkelijke versie dwars op de pagina gezet, om nadelige visuele interferentie te voorkomen, met de in grijs gezette handtekening, titel en paginanummer. Het belang van de oorspronkelijke tekst overwoog dat van de visuele presentatie. Het eerder aangehaalde ‘to the Brave New World’ blijkt echt bedoeld als een conceptueel concreet gedicht. Met heel wat minder woorden bereikt Insingel hetzelfde effect als in de eerste versie.
Tien jaar na In elkanders armen biedt Gezichten een nieuwe gelegenheid het poëtisch oeuvre van Mark Insingel te evalueren. Het is in 1994 nog verrijkt met De druiven die te hoog hangen. Ook uit die bundel is een elftal gedichten opgenomen.
Niet alleen heeft de bloemlezing paradoxale kanten, hij toont eveneens opnieuw paradoxen van de poëzie van Mark Insingel. Doel van zijn linguïstische en visuele manipulaties is de ontregeling van vertrouwde voorstellingen en taalvormen. Doel is het in
| |
| |
beweging brengen van waarnemen, denken en doen van de lezer, door de ontregeling van het lezen zelf. Eén effect van de visuele manifestatie van de poëzie, dat Insingels werk gemeen heeft met andere concrete poëzie, is de vernietiging van het lezen. De ‘ik’- en ‘men’-gedichten lees ik niet. Ik zie ze. Wat voor de dichter concept en veel fysieke arbeid was, verijlt in mijn hoofd onmiddellijk tot interpretaties. Het gedicht zelf lijkt taalloos. Ik zie een uitspraak over de subjectproblematiek. Ik zie de kernachtigste samenvatting van de poëzie van Gerrit Kouwenaar, die begin jaren zestig in zijn lyriek voor het ‘ik’ ‘men’ invoerde. Ik zie het commentaar op Kouwenaar, dat hij nooit aan zijn ‘ik’ zal kunnen ontsnappen, ook niet via het ‘men’. Ik zie de geabstraheerde vorm van de geïllustreerde letter in middeleeuwse handschriften. Het ‘citeren’ van die letter in druk, was één van de typografische middelen waarmee onder anderen de dichter William Morris in de tweede helft van de negentiende eeuw de basis legde voor de ontwikkeling van de concrete poëzie.
Een vergelijkbaar effect treedt op bij het lezen van minder visuele, meer taal modulerende gedichten. De premissezin, soms uit slechts één woord bestaand, ondergaat systematische bewerkingen. Die bewerkingen doen zich voor als machinale variaties en hebben daarmee een noodzakelijk verloop. De vaste betekenissen verdwijnen. Daarvoor in de plaats wordt geen nieuw semantisch web gesponnen. Insingel leegt de woorden van betekenis. Het lezen lost op in het voorspelbaar verlopende verdwijnproces.
Een andere paradox wordt zichtbaar als men zich het citaat over de strijd der vormen opnieuw voor de geest haalt: ‘De ware strijd wordt gevoerd op het vlak van de vorm.’ Het is een theoretische uitspraak met politieke consequenties. Insingel refereert ermee aan het inzicht van Adorno over de noodzakelijkheid van esthetische differenties. In een interview met Hugo Bousset uit 1979 spreekt hij zijn liefde voor die term uit: ‘Ik houd vooral van de term “esthetische differentie”. Ik vind dat de cultuur met schokjes of sprongsgewijze of glijdend zich beweegt op het vlak van de vorm, maatschappelijke processen zijn ook vormelijke processen zoals artistieke objecten vormelijke constellaties zijn. Die esthetische differentie is eigenlijk de enige waarborg voor een culturele en dus menselijke evaluatie.’
De inhoud echter lijkt geensins zo willekeurig dan vanuit dit standpunt mogelijk is. Het taalmateriaal dat door Mark Insingel uit zijn vaste betekenissen weggemoduleerd wordt, vertoont grote consistentie: de taal van de politieke macht met een steeds terugkerende oorlogsterminologie; de psychologistische taal van de burgerlijke identiteitsvorming - van actief bestanddeel van de vroege poëzie werd zij tot materiaal; de evenzeer psychologiserende taal
| |
| |
van de familiale relaties. Door de gerichtheid op vorm en de gerichtheid op het talige hebben de gedichten een evident aanwezige poëticale laag. Ze gaan altijd ook over de taal en het moduleren van taal zelf. Maar zo autonoom als ze zich voordoen, zijn ze door het gebruikte taalmateriaal niet. De thema's congrueren opvallenderwijs met de buiten de poëtische teksten ingenomen opvattingen over de functie van de literatuur in de maatschappij.
Aan het taalmateriaal is ook een ontwikkeling in het werk van Mark Insingel af te lezen. Het lijkt steeds persoonlijker te worden. In een vergelijking van deze poëzie met die van Hans Faverey wijst Jean-Paul den Haerynck daarop. Naar aanleiding van Jij noemt stom wat taal is (1986) constateert hij: ‘het beeld wint het van de taalmodulatie.’ Die ontwikkeling zet zich door in De druiven die te hoog hangen: ‘Uit de opbouw van de bundel kan de lezer een dialoog afleiden. De confrontatie van standpunten of subjectieve benaderingen verpersoonlijken de vroeger gehanteerde taalmodulaties.’ Den Haerynck geeft aan dat Insingel daarmee in de buurt komt van het speelsere en vrijere werk van Paul van Ostaijen en Hans Faverey. Deze ontwikkeling in versvorming, in combinatie met het gebruikte taalmateriaal en de strijd tegen de psychologismen, maken overigens erg nieuwsgierig naar het verloochende werk van Insingel. Is dat niet toch op een of andere manier in de latere transformaties betrokken?
De ontwikkeling in het werk lijkt samen te hangen met een zekere ergernis van Mark Insingel over de misverstanden rond zijn vroege werk van na de omslag eind jaren zestig. Zijn verzamelbundel besloot hij met een ‘achteraf’ waarin hij een wat bitse verantwoording gaf van de titel In elkanders armen. Hij koos voor een ‘versregel (...) die - in overdrachtelijke betekenis - het stilistische principe van het boek kan oproepen en tegelijk wijst op de emotionele drang, die men volgens het cliché in dit soort werk niet zoekt’. De emotionele drang achter de taalmodulaties, die voor de esthetische differentie moeten zorgen met de eenvormige premissen van de moderne burgelijke maatschappij, is de drang der liefde: (erotische) liefde voor één mens, (sociale) liefde voor (de) mensen, de liefde voor de taal die hen uitdrukt en waarin zij zich uitdrukken. Om daarover geen misverstanden te laten bestaan heeft Mark Insingel in de loop van zijn dichterlijke ontwikkeling concessies gedaan aan de vorm en heeft hij aan de inhoud meer ruimte gegeven. Het dichterlijke beeld gaf hij de overhand boven het typografische beeld. De manifestatie van het tekstlichaam werd minder nadrukkelijk, om ruimte te scheppen voor de verwijzing naar vleselijke lichamen. Die concessies zijn handreikingen naar de lezers. Zij worden niet langer met de woorden geleegd. Zij
| |
| |
worden opgenomen in een toegenomen complexiteit. Verwarring verdicht de taal, verijlt haar niet langer. Verwarring zorgt voor bijna transparante verwijzingen- al mag je zelfs de liefdesgedichten van Herman de Coninck poëticaal lezen als je van taal houdt. Dit voor de verzamelbundel geschreven gedicht over een wederzijds plezierend genot is tevens opgenomen in de mooi vormgegeven bloemlezing:
|
|