Het lelijke filosofees wordt helaas niet beperkt tot de fragmenten uit het werk van Hammerson. Deze roman wemelt van zogenaamd filosofische constructies die bezwijken onder hun nadrukkelijk geëtaleerde onbeholpenheid: ‘De abstracte, wetenschappelijk aandoende fantasie ontleedde de verbeeldende, neurotische fantasie, en omgekeerd, de gefantaseerde werkelijkheid leende stof aan het brein dat doorwrochte theorieën wilde bedenken.’ Of deze: ‘Het Zelf kon, in deze empathische beweging achterwaarts, oog in oog komen te staan met zijn Makers, want de moderne mens was tenslotte gemaakt door de reeds gemaakte wereld.’ Talloze kapseizende zinnen worden dan nog verzwaard door allerlei syntactische ballast, zoals de telkens opnieuw opduikende substantiveringen, bijvoorbeeld ‘gecombineerd met het lijdzaam kunnen toezien hoe anderen het anders doen’.
Natuurlijk mag een roman abstracte en zware constructies bevatten. Ook pastiches, clichés en wollig gewauwel zijn toegestaan, maar er moet toch iets mee gedáán worden. In Een pruik van paardenhaar schuwt Februari het filosofees niet, maar dat boek sprankelt, verrast en zet je op elke bladzijde aan tot activiteit. Mensen met een hobby verrast nooit, elke zin lijkt een uitbreiding van de vorige, elke idee een herkauwing van een voorgaande. De lezer krijgt alles tien keer te horen en wordt als een klein kind bij de hand genomen. Veel denkwerk wordt blijkbaar niet van hem of haar verwacht. Als je Gerrit Krol leest, stuurt elke puntige formulering je een nieuwe kant uit. Wat hij met erg weinig woorden en erg veel suggestiviteit doet, lukt nooit met de woordenvloed en de drammerige explicitering van Van Brederode. Haar lange en vaak stroeve zinnen wijzen steeds weer dezelfde kant uit. De ene zin stuurt de andere wat bij, maar op het einde blijk je rondjes te lopen.
Ondanks alle ironie en relativering is dit een boek dat zwaar op de hand blijft en dat ik in geen geval met leesplezier zou associëren. Het schier onophoudelijke gepraat over grenzeloosheid, leegte en zuiverheid maakt van deze roman een overvol boek, een onzuivere collage van tekstsoorten, die de beoogde zuiverheid en ascese op geen enkel moment voelbaar maakt. Het gepieker en gefilosofeer is vaak veredelde soap en kitsch, vooral in de conversaties over relatieproblemen, overspel, kwetsbaarheid en meer van dat fraais. (‘Ja, en ik kwets mezelf voor de zoveel honderdste keer in mijn leven. Maar steeds als ik denk: nu ben ik er klaar voor, komt alles in me in opstand.’)
Tussen alle min of meer modieuze bevolkingsgroepen die Van Brederode in dit boek te kijk zet, zullen er allicht ook amateurs zijn die van dit soort literatuur houden. Of zijn dat eigenlijk mensen met een hobby?