| |
| |
| |
Erik Spinoy
Pathiteia.
Een platonische soap
Spillie: Patatten?
Sophie: Nee, domoor, pathos.
Spillie: Pathos, pathos, wat mag dat nu weeral zijn? Pateekes, ja dat ken ik. Zwaantjes, bavarois, boules de berlin, moorkoppen, flans brésiliennes: lekker!
Sophie: Ik zie het al. Je zoekt het weer in hogere sferen. Pathos, laat het me jou even uitleggen, is gewoon het Griekse woord voor gevoel.
Spillie: Dus ge moet iets zeggen over uw gevoelens. Nu ge 't zegt, ge waart de laatste tijd wreed triestig. 't Is dat weer, hé. Zouden we niet verhuizen, Sophiekebieke? Wat denkt g'ervan: Salou? Torremolinos? Marbella? Voor mij is 't gelijk, als ik maar niet naar een museum moet of zo.
Sophie: Espèce d'imbécile. Luister als je wat gezegd wordt. Pathos, zei ik, is gevoel of ook wel affect. Het woord verwijst met andere woorden naar het Problemfeld dat vandoen heeft met de vraag: hoe wordt mijn lichaam geaffecteerd? En daaraan verbonden natuurlijk ook de vraag: hoe dien ik me daar, hier en nu, toe te verhouden? En verder: kan ik de affecten categoriseren? Zijn er verschillende soorten pathos? Hun vraag lijkt uit te gaan van een bevestigend antwoord op deze laatste vraag, want zij hebben het niet simpelweg over pathos maar over laag pathos - een pathos van een soort die voor bijzondere depreciatie in aanmerking komt.
Nu wordt pathos op zich al vaak nogal vies gevonden. Je zou een heuse geschiedenis kunnen schrijven van de afkeuring van het pathos, die je dan naar believen zou kunnen laten beginnen bij de antieken of in de Renaissance of in de Verlichting. Het zou een geschiedenis van het westerse denken kunnen zijn, maar ook een wereldgeschiedenis, met bijzondere aandacht voor bijvoorbeeld Japan of China of India. Hoe je die geschiedenis verder ook opvat, de essentiële gedachte blijft - van Plato over Kant tot Habermas, van Boeddha tot Lao Tse, van Mucius Scaevola tot Judge Dredd -
| |
| |
krek dezelfde: je moet je affecten aan de controle van een apathische instantie (het cogito, de ratio, het ego)...
Spillie: Sergio, Zorro,...
Sophie: (onverstoorbaar)... onderwerpen, anders ben je waanzinnig of op zijn minst primitief en dus principieel (ik zeg wel: principieel) ongeschikt om een vooraanstaande plaats te bekleden in de symbolische orde waartoe je behoort.
Als de termen ‘pathos’ en ‘pathetisch’ in verband worden gebracht met culturele productie, dan stellen ze die productie logischerwijze vaak in een ongunstig daglicht. Laat ik hier meteen bij zeggen dat, net zomin als de productie en receptie van overtuigingen en praktijken in de ruimere samenleving ooit vrij kunnen zijn van pathos, ook culturele producten ons nooit onverschillig laten - dat ze ons altijd affecteren. Als een cultuurproduct zogezegd onpathetisch is, wil daarmee alleen gezegd zijn dat het pathos er op een meer ambivalente, versluierde, contraire manier in aanwezig is.
Apert pathetische kunst wordt overigens niet alleen als onfatsoenlijk en irrationeel gezien, het zou haar ook aan authenticiteit mangelen. Wie kunst pathetisch noemt, impliceert dat ze vals is - onecht, fake. Want wie nadrukkelijk pathetische kunst maakt, probeert de gevoelens van zijn publiek te manipuleren door middel van een aantal kunstgrepen. De pathetische kunstenaar is een master of tricks, die eropuit is om bij zijn publiek pathos op te wekken, om het in een toestand te brengen waarin het zich laat regeren door zijn overkokende affecten en dus geen gehoor meer geeft aan kille redelijke overwegingen. Wie zichzelf respecteert, laat zich dan ook niet goedschiks meeslepen en verzet zich tegen de poging tot overweldiging en manipulatie die het manifest pathetische kunstwerk is.
Dit brengt ons bij een paradox in de gangbare kritieken op de pathetische culturele productie: ze is tegelijk te véél en te weinig natuur (en dus ook te veel en te weinig cultuur). Want enerzijds legt ze aan op de ongecontroleerde (‘natuurlijke’) uitstroming van emotionaliteit, anderzijds wekt ze die uitstroming per definitie op artificiële wijze op. Je kunt je uit die paradox proberen te redden door te zeggen dat de natuur en de cultuur aan verschillende instanties moeten worden toegeschreven: de natuur aan de naïeve consument, de cultuur aan de perfide producent, die misbruik maakt van de argeloosheid van zijn publiek. Dit onderscheid moet, naar ik meen, echter gecompliceerd worden. Wie zegt me dat de producent niet even ‘naïef’ kan zijn als zijn publiek, dat hij zich niet in alle onschuld kan bedienen van de knepen van het vak? En omgekeerd: misschien maken sommige of zelfs de meeste leden van het publiek op een feitelijk heel rationele wijze gebruik van
| |
| |
manifest pathetische cultuurproducten. In ieder geval is het verre van zeker dat je de pathosconsument a priori moet voorstellen als een onmondig en willoos slachtoffer. Wat ook de vraag doet rijzen hoe reëel het onderscheid is tussen producent en consument.
Wat ik met dit alles vooral wil zeggen, is dat je voor je het weet niet meer over het pathos zelf praat, maar over een ideologische constructie en beoordeling ervan. Symptomatisch daarvoor is de interne contradictie waar we het zo-even over hadden. Ideologische constructies zijn immers doorgaans weinig coherent. Dat de oppositie tussen natuur en cultuur, die vaak impliciet gehanteerd wordt in het denken over pathos, bij nadere analyse over haar eigen voeten blijkt te struikelen, wekt trouwens het vermoeden dat in het pathos natuur en cultuur, fysieke gewaarwording en ideologische constructie altijd met elkaar verstrengeld zijn.
Spillie: Zie maar naar mij!
Sophie: Inderdaad, jij bent werkelijk een schoolvoorbeeld. In ieder geval, dat heb zelfs jij nu wel begrepen, staat het woord pathos al sinds mensenheugenis bij velen in een kwade reuk. De toevoeging van het adjectief ‘laag’ maakt het allemaal nog een graad erger. De grofheid en leugenachtigheid die toch al met het pathetische worden geassocieerd, worden natuurlijk in verhevigde mate aan de laag-pathetische genres en cultuurvormen (waarmee ze naar ik uit een van hun berichten verneem, onder meer de soap, de pornografie en de kitsch bedoelen) toegeschreven. De uitdrukking slaat dus op wat vanouds als de onderbuik van de culturele productie wordt beschouwd. Het laag-pathetische is bij wie zich gecultiveerd noemt dan ook vaak, in eerste instantie tenminste, met schaamte verbonden.
Spillie: Cut!
Sophie: Ja, maak er maar weer een lacheding van. Ik amuseer me beter door eens goed na te denken over wat ze precies vragen en waarom ze dat doen. Het valt me niet gemakkelijk om hun vraag goed te situeren, want ik weet niet precies waar ze vandaan komt, door wie ze werd gesteld en wat hem of haar daarbij voor ogen stond. Hoort ze bij iemands opvattingen over kunst en literatuur, bij een individuele fetisj? Ze waren wel erg karig met hun informatie! Ik kan er op het eerste gezicht alleen maar dit over zeggen: het lijkt me als onderwerp toch wel typisch voor de geest der tijden, voor een diffuus postmodernisme dat, hoewel het in zijn nadagen is, nog velen in de ban houdt. Dit postmodernisme situeert, identificeert zich door tegen iets te zijn, in casu tegen het modernisme of beter tegen een schematische voorstelling van wat het modernisme geweest zou zijn. Dit zogenaamde modernisme fungeert, brutaal gezegd, als de jood van dit postmodernisme. Als elk ideologisch spookbeeld wordt het gebruikt als een sleutel tot de
| |
| |
werkelijkheid, als een middel om de (in casu culturele) werkelijkheid leesbaar te maken en zo, in eenzelfde moeite, de leegte van zichzelf met een bepaalde inhoud op te vullen, zodat men denkt te weten welke keuzes men moet maken en welke dingen men moet doen. Hoe men de culturele productie dient te consumeren bijvoorbeeld - wat men goed moet vinden, wat men moet depreciëren, hoe men de culturele canon moet (re)organiseren om als zeitgemäss en sophisticated erkend te worden. Welnu, het populair postmodernistische discours construeert het modernisme als dogmatisch, puriteins en elitair en ziet zichzelf van de weeromstuit als ironisch, libertijns en populair. In dit discours past natuurlijk een opwaardering van ‘laag pathos’.
Spillie: (strijkt zuchtend een blonde lok van het voorhoofd weg) Maar Sophie kind, zoudt ge niet beter met uw twee pootjes op de begane grond blijven?
Sophie: Om daar mijn leven te moeten slijten tussen kruipdieren als jij misschien? Dank je de koekoek, bel-ami. En wil je me laten uitspreken, alsjeblief?
Spillie: Oké, Oké, I let you pronounce!
Sophie: Ik voel me in ieder geval wel herausgefordert door hun vraag, zij het dan niet in de zo-even beschreven benauwende discursieve ruimte. De waardering van de populistische postmodernist voor het laag-pathetische laat zien dat hij zelf in de matrix gevangen zit die hij op het modernisme projecteert, met dit verschil dat hij de bijbehorende axiologische assen simpelweg omkeert. Een ideologisch gemotiveerde opwaardering, kortom.
Een bekend en voor de hand liggend voorbeeld is de bewering van sommige hedendaagse Schrijfkunstenaars en Samenlevingswijsgeren dat de pornografie een eerlijk genre zou zijn. Wat is me dat nou voor onzin: porno éérlijk!! Ze zouden beter eens het Mao-dossier over Eddy Lipstick en kornuiten lezen. Of zich bezinnen over de arbeidsomstandigheden in de sector. Die zijn er sinds de steile opgang van Viagra (c'est le cas de le dire, als ik me dit laag-pathetische bon-mot mag permitteren) met name voor de mannelijke acteurs trouwens niet beter op geworden, naar het schijnt.
De impliciet aan de genoemde stelling voorafgaande redenering heeft de vorm van een syllogisme, met als major: populair = eerlijk (lillend van het ‘ware leven’, ongeremd uiting gevend aan het van alle beschaving bevrijde lichaam en zijn driften...), als minor: porno = populair, en als conclusio: porno = eerlijk. De redenering klopt naar de vorm, dat wil zeggen ze is logisch, maar de premissen zijn uitermate aanvechtbaar. Met name de gelijkstelling in de major is a lot of crap. Je moet ‘het populaire’ niet hautain en gedegouteerd afwijzen, zoals dat stelletje weerzinwekkende bourgeois aan het begin van For a Fistful of Dynamite (Sergio Leo- | |
| |
nes minst bekende en meest onderschatte film), maar je moet het ook niet in een kribbetje leggen en er goud, wierook, mirre en gemarineerd schapenvlees naartoe dragen en het vereren als de Weg, de Waarheid en het Leven.
Overigens, om elk misverstand uit te sluiten: ik interesseer me niet in het geringste voor de personages die uitspraken doen als de hoger genoemde, maar des te meer voor het discours waarvan zij en zoveel anderen de gewillige buikspreekpoppen zijn. Het gaat me, nog ietwat beeldender uitgedrukt, niet om de vlinders, vliegjes en kevertjes maar om het web waarin ze zich verstrikt hebben.
Spillie: Ja, ja, en gij zijt dan Spiderwoman zeker.
Sophie: Dat, beste pupil, is een beeld van mezelf waar ik (dat ongrijpbare wat zich ik noemt en zich slechts aan zijn manifestaties laat kennen) me niet a priori tegen verzet: Spiderwoman, Doctor Spin, you name it. Natuurlijk is dit slechts mijn particuliere fantasie. Maar laten we het vooral niet te veel over mijn personage of beter mijn personages hebben, tenminste niet hier.
Het grappige is dat nogal wat contemporaine verdedigers van het lage pathos de idee hebben dat ze daarom meteen ook vernieuwend, bevrijdend, modern zijn. Ze koesteren een flatteus beeld van zichzelf als stellers van revolutionaire gebaren die de achterlijke moral & cultural majority in de gordijnen jagen. Grappig, ten eerste, omdat ze zich nog altijd ten diepste schatplichtig tonen aan het moderne discours dat ze zogezegd achter zich hebben gelaten. De eerste regel van het moderne discours luidt immers dat je de vrijheid moet winnen door de traditie en het verleden af te danken. En dat is dus net wat zij halsstarrig proberen te doen. Grappig ook, op het potsierlijke af, omdat hun gebaar helemaal niet revolutionair meer is. Het zou dat pas zijn als de moral & cultural majority waar ze het op gemunt hebben, nog een sociologische realiteit van betekenis zou zijn. Quod non. Hun gebaar komt dus tachtig of vijftig of, met enige goede wil, twintig jaar te laat. Blijven hangen in de twenties, fifties, eighties. In de huidige context is het zogenaamd provocerend omhelzen van het lage pathos geen revolutionair gebaar, maar een uitdrukking van conformisme. Het is een gebaar waarmee de hedendaagse culturele producent/consument zijn bewijs van goed zedelijk gedrag verdient, waar hij mee scoort bij de nieuwe communis opinio. Waar hij mee bewijst dat hij het hegemonische discours van het moment accepteert en overneemt. Credo in Unum Deum.
Maar eerst, en dit gezegd zijnde, waarom zijn bijvoorbeeld soap en porno dan toch interessant?
Spillie: Ik hang aan uw lippen. (bulderlacht) Hahahahahaha, hebt ge 'm: lippen! Hahahahaha!! Ik zeg er niet bij welke, hé meiske!
| |
| |
Sophie: (droogjes) Briljante vondst, mijn jongen. En nu braaf opzitten en pootjes geven. Ik herhaal: waarom kan men deze ‘lage’ genres toch een niet gering belang toekennen? Omdat ze te denken geven. Op de vraag wat je er dan over kunt zeggen zou je een vulgair-lacaniaans antwoord kunnen geven, met bemiddeling van onder anderen de heer Z̆iz̆ek, heden ten dage de belangrijkste denker van de Vlaamse letterkunde. En voor zover ik zie niet onterecht, al valt wel te vrezen dat de Reus van Ljubljana er binnenkort een heleboel onechte en mismaakte kinderen bij heeft, wat natuurlijk ook weer niet te vermijden valt. Je moet de bluts met de buil nemen. Het antwoord waar ik op doel heeft alles te maken met het beregelen van ‘onze’ omgang met genot en fantasie.
Laten we het bijvoorbeeld eens over porno hebben.
Spillie: (met glazige blik) Haro! Broeva!
Sophie: De onderzoeker die zich een (in dit geval natuurlijk vrij letterlijk te nemen) corpus moet samenstellen, kan tegenwoordig zoals bekend het beste op het Internet terecht. Eén muisklik... ja ja zeg maar niks, ik heb hem al... en de poorten zwaaien open van een onafzienbaar pornopark, met een aanbod dat in detail & overvloedig het hele spectrum bestrijkt van heel erg soft, met de smaak van echte vanille, tot gitzwarte perversiteiten. Eén minieme beweging van je wijsvinger en je dondert in de beerput der verschillende fixaties met betrekking tot de openingen van het lichaam, vergaapt je aan tieners met vlechtjes en teddyberen, aan oudere mevrouwen, aan tengere kleine meiden of juist hele dikke, aan classy babes en aan sletten, al naar believen gecoiffeerd, geschoren, gepiercet of au naturel, aan etnische variëteiten van het menselijk lichaam, interraciaal verkeer, tengere en onschuldige jongens, stoere hunks en leatherboys, aan ongewapende lesbo's, lesbo's met toys en/of juist terug van de groenteboer, aan het hele gamma van fetisjen met uniformen, laarzen, leer, rubber, pvc, linoleum, vinyl, bont, kaarsvet, polyurethaan, edelstaal, enema's, specula speculorum und kein Ende. Kort gezegd, erupties, orgieën van polymorfie en partiële driften, in stereotiepe of juist in de meest onuitgegeven en vergezochte (sommigen zouden zeggen: exquise) combinaties, die vaak heel erg ver gaan, net zoals bijvoorbeeld ook politieke correctheid of integrisme of het vrijemarktdenken heel erg ver kunnen gaan, tot je het soort eclectische perversiteiten krijgt als zwart tienermeisje in verpleegstersuniform en Japanse bondage in een zogenaamd onvrijwillig trio met enfin ik hoef er wel geen tekeningetje bij te maken zeker?
Spillie: (fluit bewonderend tussen zijn tanden) Gij zijt nogal op de hoogte zeg.
Sophie: Wat had je gewild, arme ziel? Ik hou niet van het halve werk, zoals je weet. Discipline, hard labeur. Doorwaakte nachten.
| |
| |
Research, veldwerk. Wat in dit geval natuurlijk een onvoorstelbaar gebagger en geploeter was, kun je nagaan. Hoewel ik ook vreugdevolle momenten heb gekend.
Spillie: Had me dan gevraagd om een handje toe te steken. Vele handen maken licht werk.
Sophie: Een waar woord, ik heb het kunnen merken. Maar waar ik eigenlijk naartoe wil: de vergelijking met bijvoorbeeld het vrijemarktdenken was geen gratuite, of wat had je gedacht. Met dit denken deelt de pornografie een fundamentele illusie: dat wie zijn fantasie vermag te realiseren, wie helemaal tot het einde gaat, het genot in al zijn volheid zal kunnen beleven en de hongerige holte van zijn gemis geheel zal kunnen vullen. De pornografie stelt de belofte in van een walhalla, een eden, een nirvana, als ik me zo oecumenisch mag uitdrukken. Die belofte berust, zoals ik al zei, op een illusie. Wie metterdaad de pornografische fantasie realiseert, wordt erdoor teleurgesteld: dit is het ook weer niet, waarbij het refereert aan dat onbepaalbare en ongrijpbare doel dat in en door de pornografie wordt voorgespiegeld.
De pornografie is bijgevolg allerminst het genre van de volslagen naaktheid, onthulling en eerlijkheid. Juist het tonen, de herhaalde en gedetailleerde onthulling van naakte lichamen en lichaamsdelen en van seksuele en perverse handelingen verhult dat de pornografie zijn eigen ‘verwrongen’, fantasmatische werkelijkheid schept en daarmee dit bestaan op haar eigen manier zinvol en leesbaar maakt, ongeveer zoals het neoliberalisme of het antiglobalisme of het estheticisme of de verafgoding van de Leider verlangen in het leven kunnen roepen en een bedding kunnen geven. De fundamentele fantasie van de pornografie zou dan zoiets moeten zijn als: dankzij het radicaal en op de juiste wijze stellen van deze of gene seksuele of perverse handelingen komt de volstrektheid van het genot, die u nu nog ontrukt is, binnen handbereik. De pornografie situeert, construeert de toeschouwer als degene aan wie getoond wordt wat hem ontnomen is, wat meteen ook wil zeggen dat zij slechts werkzaam is als de toeschouwer dit a priori aanvaardt.
Zoals ik al zei kan de pornografie haar belofte niet realiseren. Om het kantiaans te zeggen: ze belooft een volstrekt genot en alle volstrektheid behoort tot de orde van het ideële. Welnu, het object van een idee kan niet in de aanschouwing gepresenteerd worden, anders gezegd: het bestáát domweg niet. De pornografie is derhalve een metafysisch genre, en de pornomaan een idealist die reikt naar het chimaera van een ideaal dat bij nadering terugwijkt. Dit vormt een verklaring voor de vaststelling dat de idealistische pornomaan vaak een hysterische toerist is, die zich tot steeds andere en vaak ook steeds ‘extremere’ vormen van pornografie wendt in de vanzelfspre- | |
| |
kend ijdele hoop dat hij het daar zal vinden - wat meteen ook begrijpelijk maakt waarom de pornografie een draak is met zoveel verschillende koppen: pick your fetish. En ook waarom dat fetisjisme, waarvan je oppervlakkig gezien zou denken dat het met de een of andere fixatie verbonden zou moeten zijn, in de praktijk vaak toch erg flexibel blijkt en zich met grote lenigheid van het ene object naar het andere, van de ene praktijk naar de andere slingert.
De pornomaan die zich bedrogen weet is dan een gedesillusioneerde idealist: de mobiliserende fantasie van de pornografie is bij hem niet langer werkzaam, hij heeft haar doorzien. Als dat het geval is, maken fascinatie en opwinding plaats voor onverschilligheid en/of degout - afkeer voor al die naakte feiten, dat teveel aan vlees, de klotsende borsten, de vertrokken gezichten, de pukkels en de moedervlekken, de apoplectische penissen, de van sperma druipende konen...
Spillie: (hoorbaar slikkend) Merci hé Sophie, ik ben wel aan het eten.
Sophie: Zie je wel dat zelfs jij er niet immuun voor bent! In de meest extreme gevallen is de desillusie finaal en onomkeerbaar. Ook voor het hardste, het meest perverse, het meest extreme komt de pornomane désabusé niet meer uit zijn stoel, of gaat hij niet meer zitten, het laatste is waarschijnlijker natuurlijk. Vaker echter, denk ik, gaat het om het een oscilleren, tussen momenten van beroesde verblinding en momenten van ijskoude luciditeit, ongeveer zoals je dat met romantische zielen hebt. Nu eens klinkt het pornografische gehijg en gesteun als een onweerstaanbare sirenenzang, dan weer als een pneumatische hamer met een ernstig mechanisch defect, die je dan ook maar het liefst zo snel mogelijk het zwijgen wilt opleggen. Spillie: (bewonderend) Ge kunt het er wel aan zien dat ge niet meer voor de kaloten werkt, vroeger waart ge veel hoe moet ik dat zeggen...
Sophie: ... etherischer? Meer tot sublimeren geneigd?
Spillie: Ja, dat is 't! Ik had het niet beter kunnen zeggen!
Sophie: (bloost licht) Dank je, lieve Spillie. Zie je wel dat je attent en voorkomend kunt zijn als je maar wilt.
Spillie: Overdrijf nu niet hé zeg. (staat op, steekt de handen in de broekzakken, boort de punt van zijn linkervoet in het kamerbreed tapijt. Er valt een onwennige stilte.)
...
Sophie: (zich vermannend) De paradox van het genre is dus dat het een belofte instelt en tegelijk de vervulling van die belofte eindeloos uitstelt. Ze verbergt dat ze niets te verbergen heeft. Zonder die paradox kan de pornografie niet bestaan. Ze moet ervoor zorgen dat je er iets in gaat zoeken wat je nooit zult vinden: de pornografische Graal. Allicht ben ik niet de eerste die dit gezegd heeft,
| |
| |
maar dat is wel het laatste van mijn zorgen: ik geloof nog wel in de auteur, maar niet meer fanatiek, dat wil zeggen ik zie hem niet meer als een onstuimig opwellende bron die zich uitstort in het spaarbekken van zijn geschriften, maar eerder als een statische, inerte kern waarop zich onophoudelijk en grotendeels buiten zijn controle om afzetting na afzetting vormt. De auteur is als een pareloester, maar dan omgekeerd: de oester vormt zich om de parel, die zelf meestal onzichtbaar blijft. Dit alles echter geheel terzijde.
Er valt immers nog meer te zeggen over het fantasmatische karakter van de pornografie. Wat is het nut, de functie van de pornografische fantasie? Het is, denk ik, meervoudig.
Velen geloven nog steeds dat de pornografie vooral zo niet uitsluitend een genre is voor lonely men, zoals Kurt Vonnegut het uitdrukt in Slaughterhouse 5, een roman die in mijn helaas vervlogen jeugd wel populair was. En goed, ze bestáán, natuurlijk bestaan ze, die types die om zo te zeggen niet aan hun trekken komen. (kijkt bestraffend naar de grinnikende Spillie) In hun geval geeft de pornografische fantasie vorm aan hun gemis en aan de belofte van wat ze mogen verwachten als dat gemis een keer zal zijn opgevuld. Ze schept, structureert en bestendigt hun verlangen.
Interessanter vind ik echter het geval van de pornomaan die zich niet kan beroepen op een dergelijk gemis, maar niettemin porno consumeert. Waarom doet hij dat? Is het niet denkbaar dat hij op die manier zijn ‘reële’ seksleven bij wijze van spreken delegeert? Zou het niet kunnen dat iemand porno verkiest boven the real thing uit wat ik maar economische overwegingen zal noemen? Bedenk wat een winst aan tijd en energie je aldus kunt realiseren: geen paringsdans, geen candlelight dinners, geen partner met hoofdpijn op ongelegen momenten (de VCR is ook nooit ongesteld en kent geen erectieproblemen), geen zweterig rampetampen, geen prestatiedruk en faalangst, geen hopen extra was, geen emotional involvement, geen postcoïtale depressie - de acteurs doen het allemaal in jouw plaats. Een kwartier, een halfuur, de teugels vieren van je fantasie en hop, je kunt vrolijk fluitend weer aan het werk. No strings attached. En ook: als er één vorm van safe sex bestaat, dan deze wel.
Een derde geval is dat waarin porno wordt geconsumeerd als aanloop tot de daad, als glijmiddel om zo te zeggen. Ook hier gaat het in feite om het vermijden van een directe confrontatie met de vreselijke vleselijke werkelijkheid, en dan bedoel ik niet alleen de eventuele fysieke tekortkomingen van de ander - zijn of haar hangbuik, vetkwabben, moedervlekken, kippenborst, cellulitis - maar eenvoudigweg de ander in zijn benauwende, verpletterende fysieke aanwezigheid en nabijheid, ook al heeft hij of zij dan de stralende looks van Gisele Bundchen, Jude Law, Laetitia Casta of
| |
| |
Francesco Totti, il più bello del calcio. Porno offreert en stimuleert de verbeeldingen die het mogelijk maken om de ander niet onder ogen te zien, to fuck your fantasy. Seks kan niet zonder zo'n fantasmatische breukband. Het doet denken aan wat Z̆iz̆ek schrijft over Rear Window: pas wanneer Grace Kelly in het raam, het frame van zijn fantasie verschijnt, kan Jimmy Stewart haar begeerlijk vinden. Spillie: Bweikes, Grace Kelly! Geef mij maar Joyce de Troch. Of die Italiaanse met haar zwarte string... Manuela en nog iets. Of Betty natuurlijk. Boys, boys, boys, ik hou van mooie jongens...
Sophie: Al goed dat ik niet in vooruitgang of decadentie geloof... Ik kijk naar dit alles als naar de doening van een mij vreemde soort, wat het allemaal amusant en leerrijk maakt, en ook mijn zin voor het groteske en het lachwekkende van alles levendig houdt. Ik vind het nu eenmaal verschrikkelijk moeilijk om ergens de ernst van in te zien. Dat is mijn antidotum voor mijn al te menselijke, ik zou zelfs zeggen pathologische neiging om mij voor alles en nog wat te engageren.
Spillie: Antidosis, hoedatte?
Sophie: Drop it, mate. We dwalen af. Ik vermoed, dat is mijn werkhypothese, dat je een vergelijkbare redenering moet kunnen ontwikkelen voor een hele reeks andere laag-pathetische genres: het melodrama, de romantische komedie, de soap... Ook hier gaat het om delegeren en fantaseren, wat je in de mogelijkheid stelt om je haat, je jaloezie, je amoureuze passie et cetera uit te leven zonder je direct, ongemedieerd aan de sordide werkelijkheid, aan het reële in al zijn banaliteit en tegelijk in al zijn traumatische intensiteit te moeten uitleveren - en vooral, wat je in staat stelt om perfect normaal en als een gerespecteerd lid van de symbolische netwerken waartoe je behoort te blijven functioneren. Niets belet mama om gewapend met het dagelijkse halfuur Schwarzwaldklinik weer in haar rol van gevierd art directrice te stappen of van onversaagd kabinetsmedewerkster in hemelsblauwe tailleur - momenteel trouwens de modekleur op ministeriële kabinetten, naar ik me laat vertellen. Zelf heb ik zoiets met romantische filmmuziek: The Godfather, Doctor Zhivago, Romeo and Juliet, Love Story. Het is het met libido bedrukte geluidsbehang waarbij ik mijn scherpste gedachten krijg. La-laaah-la-la... (staart dromerig in het ijle)
Spillie: Dus als ik u goed begrijp dan zijt ge eigenlijk toch ook keinijg vóór die lage patapoef?
Sophie: Pathos, mon pauvre, knoop het nu toch eens in je oren. En wat je vraag betreft: ja en nee. Om te beginnen: het onderscheid tussen hoog en laag pathos vind ik eigenlijk bar oninteressant. Als het postmodernisme één ding heeft verwezenlijkt, dan wel dat het, ten minste principieel, de schotten tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur heeft weggeslagen. Pathos kom je overal tegen, bij Faverey net zo
| |
| |
goed als bij Rawie, bij Van Ostaijen niet minder dan bij Alice Nahon, bij Kellendonk al evenzeer als bij Maarten 't Hart, bij wijlen Mitterrand misschien nog meer dan bij George W. Bush, in Sleepless in Seattle maar evengoed in Fargo, bij Bruckner en bij Betty...
Spillie: Boys, boys, boys... Was dat een Belg, die de Brouckère?
Sophie: Vast wel, argeloos hart. Elke fantasie (en dus ook: elke ideologische overtuiging en elke daardoor gemotiveerde praktijk) mobiliseert immers pathos. Hier vind je trouwens de grondslag van een modern denken over ethiek dat me wel aanspreekt. Dit voert me terug naar de vraag die ik aan het begin van mijn overpeinzing had opgeworpen: hoe dien ik me tegenover pathos, inzonderheid laag pathos te verhouden? Wat moet je bijvoorbeeld met porno? Het is duidelijk dat de fundamenten zijn weggeslagen onder de oude ‘morele’ afwijzing ervan. De pornografische fantasie en het bijbehorende lage pathos zijn onuitroeibaar, tenzij dan door alle menselijk leven over de kling te jagen, en dat lijkt me ook al niet erg ethisch. En waarom zou je ze ook proberen uit te roeien? Het komt eropaan dat je met fantasieën en het bijbehorende verlangen weet om te gaan. Daarmee bedoel ik dat je maar beter niet tot het einde gaat om ze te realiseren, dat je je fantasie in laatste instantie maar beter in toom houdt en ze niet restloos je handelen laat motiveren. En waarom? Omdat de fantasie en het verlangen anders ophouden te bestaan en omslaan in moorddadige en suïcidale drift. En dat is voor niemand gezond. Je fantasie, in casu je pornografische fantasie, is een kostbaar goed. Houd haar in ere, zou ik zo zeggen. Maar goed, het lot van je fantasieën heb je vaak niet zelf in de hand: de fantasieën die je dragen en je ruggengraat vormen, lossen voor je het weet op in het niets en daar zit je dan: op je dooie eentje in de woestijn, sous le soleil de Satan.
Spillie: Kom, kom, poepeke. Ge vliegt weeral hoog boven de wolken, hé. Daar krijgt ge toch alleen maar koppijn van. Zeg, hebt ge geen goesting om eens... ge weet wel...
Sophie: Waarachtig, pathetische sukkel!
Spillie: (sussend) Allez vooruit, ge moet toch niet zo rap uw stekels opzetten. Kom hier dat ik u een bees geef.
(Sophie laat zich, aanvankelijk onwillig, zoenen. Haar strakke, bleke gezicht verzacht.)
Spillie: Voilà zie, dat is al veel beter. Heb ik u trouwens al gezegd dat ge wreed schoon zijt met uw neuspiercing? Dat hééft toch iets hé. Ik zie u toch zo gaarne, lieveke, dat weet ge toch hé.
Sophie: Merci, Spillie, merci.
(Pinkt een traan weg. Op haar gezicht verschijnt, in okergele letters, een aftiteling.)
|
|