| |
| |
| |
Leen Huet
Melk en moes
‘Daarna stelde ik me voor in gedachten, dat hij me vroeg hoe ik me zou gedragen indien ik wist dat hij kon verkiezen dat ik meer van een ander zou houden dan van hem. En toen begaf mijn verstand het en ik wist niet wat te antwoorden of te willen of ertegenin te brengen maar ik antwoordde dat ik mij zou beraden.
En vervolgens vroeg hij me hoe ik me zou gedragen indien het mogelijk werd dat hij meer van een ander kon houden dan van mij. En mijn verstand begaf het en ik wist niet wat te antwoorden of te willen of ertegenin te brengen.
Veel meer nog, hij vroeg me wat ik zou doen en hoe ik me zou gedragen indien het mogelijk werd dat hij kon wensen dat een ander meer van me zou houden dan hij. En opnieuw begaf mijn verstand het en ik wist niet wat te antwoorden, niet beter dan eerst, maar ik bleef zeggen dat ik me zou beraden. En zo deed ik en ik beraadde mij bij hem. (...)
Welnu, ik zal u mijn antwoord vertellen. Ik zei hem dat hij mij tot het uiterste wilde beproeven. Helaas, wat zeg ik? Zeker zei ik hem helemaal niets. Het hart alleen voerde deze strijd en antwoordde, in de beklemming van de dood, dat het zich zou terugtrekken uit de liefde waarin het leefde en gehoopt had nog lang te leven. (...)
Indien ik zonder twijfel wist dat uw wil dit alles wilde zonder uw goddelijke goedheid te verminderen, dan zou ik het op mijn beurt willen, zonder ooit nog iets te willen. En zo, Heer, eindigt mijn wil, in deze verklaring. Ziedaar waarom mijn wil een marteling is en mijn liefde ook. U hebt hen tot martelaren gemaakt. Hun gedachten zijn tot het uiterste gegaan.’
Een vrouw schreef deze woorden op de laatste bladzijden van haar boek. Ze heette Marguerite Porete. Het boek werd in 1306 ketters bevonden en verbrand op de grote markt van Valenciennes, onder de ogen van de schrijfster. Valenciennes was een centrum van lakenhandel; misschien verwijst Poretes metafoor over de zon die het water uit het laken trekt zonder dat het oog het kan vaststellen, naar het dagelijks leven in deze streek.
Het verbrande boek hield niet op te bestaan, de schrijfster hield niet op te leven volgens haar inzichten. Op 1 juni 1310 werd Marguerite Porete zelf levend verbrand op de Place de Grève (nu
| |
| |
Place de l'Hôtel de Ville) in Parijs, na een proces van de inquisitie. Ministers van de Franse koning Filips de Schone bewaarden de processtukken zorgvuldig; zij werkten in diezelfde tijd aan het geruchtmakende proces van de Orde der Tempeliers.
De geschiedenis ademt soms een romantiek waarvoor men moet oppassen. Als we denken aan de eenzame vrouw gedood om haar zuivere geest, Margareta voor de zwijnen, en onszelf verliezen in beklag, dan verschillen we misschien niet veel, en niet in gunstige zin, van de toeschouwers op de Place de Grève, die, zo lezen we in een kroniek, door de edele houding van de veroordeelde tot tranen toe bewogen werden. Zij reageerden nog op wat hun ogen zagen. Wij fantaseren over verre wreedheid.
De negentiende eeuw was de bloeitijd van archivarissen en Middeleeuwen. De geschriften van Hadewijch werden herontdekt in 1838. Het boek van Marguerite Porete, De spiegel der simpele vernietigde zielen, dook opnieuw op in 1867, maar pas in 1946 kwam men erachter wie de schrijfster was. Al snel bleek dat de Spiegel invloed uitgeoefend had. Men vond Latijnse, Italiaanse en Engelse vertalingen in handschrift. In de zestiende eeuw nog noteerde een kloosterling van Monte Cassino dat dit geschrift ‘de geheimste geheimen van God en alle geheimen van de dienaar der liefde’ bevatte. Sinds 1965 doen geruchten de ronde over andere exemplaren, Franse versies en een Duitse of Dietse, die tot op heden niet vrijgegeven zijn door de eigenaars.
Ik lees wel eens graag een mystiek boek omdat ik er niets van begrijp en de tekst toch een soort begrijpelijkheid in zich draagt. Die tegenstelling werkt. Het schijnt meestal te gaan om liefde, verlangen en lijden. Mystici verlangen naar God, proberen een verhouding op te bouwen. Ze beoefenen het eerste gebod. Maar rond 1250 merkte Hadewijch al op, in haar derde brief: ‘'t Is God geklaagd dat Hij, die toch zo diep te raken is, immer onaangeroerd zal blijven omdat haast niemand nu hartstochtelijk ernaar streeft met kracht van vurige werken door te dringen tot het mysterie dat Hij is en in te zien hoe Hij in Minne handelt.’
Vijftig jaar eerder wandelde Franciscus van Assisi huilend rond omdat niemand genoeg hield van de liefde. Dat is begrijpelijk en onbegrijpelijk voor ons. Zeker wordt de liefde niet genoeg bemind, zeker weten we dat wij altijd tekortschieten in de liefde terwijl ze soms toch met een verbluffende kracht in ons opwelt en we ons voelen als de armzalige goochelaar die maar zijden zakdoeken uit zijn mouw tevoorschijn blijft toveren, veel meer dan hij er zelf in verstopt had - maar God? Die kan niets van ons verlangen,
| |
| |
dat zou belachelijk zijn. En wanneer ik me een tijdgenoot probeer voor te stellen die het eerste gebod in praktijk wil brengen, dan vind ik maar één aanknopingspunt: die tijdgenoot zou kunnen worden getroffen door Gods vlekkeloze discretie (wie de aarde vanuit de ruimte bekijkt en daarna de ruimte zelf, ziet nergens een handtekening van een kunstenaar) en gebrek aan opdringerigheid. Zijn tactvolle afwezigheid, met andere woorden.
Er is een ander probleem. De mystieken die ik meestal lees, behoren tot de middeleeuwse begijnenbeweging. Hadewijch is groots, Porete is subliem, ik blijf betoverd achter; maar waarom zijn ze agressief? ‘Die mensen zijn zo laf,’ schreef Porete over degenen die volgens haar God niet voldoende beminnen: ‘lieden die voeten hebben en geen weg, handen en geen werk, een mond en geen woorden, ogen en geen licht, oren en geen gehoor, rede zonder rede, een lichaam zonder leven en een hart zonder begrip’; en Hadewijch hoort Christus zeggen dat zij hem niet het vurigst van al liefheeft - anderen stegen nog hoger. Het lijkt wel een wedstrijd. Hadewijch is trouwens formeel. In haar dertiende visioen ziet ze hoe er na haar tijd nog maar vijf volmaakte minnaars van God geboren zullen worden (en ja, er is een Margareta bij). De liefde wordt een elitair clubje met een tot in de eeuwen der eeuwen vastliggende numerus clausus. Zulk visioen lijkt me verdacht. En ook daarom houd ik van Marguerite Porete - want in haar boek spreekt de Drievuldigheid deze laatste woorden tot de vernietigde ziel:
Weiger uit liefde, zo gij wilt,
ze zouden de anderen verdoemen,
want Rede en Begeerte zijn hun meesters,
Weet evenwel, mijn uitverkorene,
dat het paradijs hun geschonken wordt.
Marguerite Porete stelt haar lezers een gedachte-experiment voor. Haar hoofdpersonen zijn Liefde, Ziel en Rede; Liefde is God, Ziel is de ziel die zich helemaal aan de liefde overlevert, en Rede zijn wij: degenen die vragen stellen over wat dit eigenlijk betekent (honderd jaar later spelen de inquisiteurs in het proces tegen Jeanne d'Arc dezelfde rol; wie de akten met hun vragen en haar antwoorden naleest, ziet zichzelf plotseling zetelen in een gehate instelling van de Europese geschiedenis.)
En Liefde zegt: ‘Deze ziel is zo standvastig dat, indien zij de gehele kennis bezat van alle wezens die ooit bestonden, die bestaan en zullen bestaan, dit haar als niets zou lijken vergeleken
| |
| |
bij degene die zij bemint, die nooit gekend werd en het nooit zal zijn...’
Hier heeft de schrijfster me te pakken. Want de kennis van alle mensen, alle dieren, alle planten, elk schepsel dat was, is, of zal zijn, lijkt me een van de mooiste en ontroerendste zaken die men zich kan inbeelden. Je verplaatsen in elk mens elk moment (de haarspeld, het gat in de kous, de nijnagel), al die mensen in hun samenhang zien en het ongemerkte rondom hen: de koe in haar stal, de slapende hond op de drempel, de merel op de tak, de mol in de grond, de potvis die als een fontein opduikt uit de oceaan, de wolk die overzeilt: het zou een onovertroffen geschenk zijn. Maar Marguerite Porete wijst het af. Ze wijst iets af dat mij, toevallige lezer van zevenhonderd jaar later, in het geheim en als idee nauw aan het hart ligt. En de gedachte dat zij en ik een bepaalde gedachte gemeen hebben, zij het met tegengestelde waardering, vind ik verbazend.
Het gesprek tussen Liefde, Ziel, Rede en enkele nevenfiguren werd bedacht om de lezer, ‘die dit boek zal horen’, een indruk te geven van de staat waarin de vernietigde ziel zich bevindt. ‘Vernietigd’ is voor ons geen prettig woord; het hangt samen met de industriële verwerking van lichamen. Maar de vernietigde ziel heeft het hoogste bereikt. Zij heeft zichzelf verloren, kent geen vreugde of verdriet meer, geen hoop en geen angst, geen verlangen en geen afkeer. ‘Niet aangevallen door tegenspoed of voorspoed,’ noteert de schrijfster, en ‘bij zichzelf zonder zichzelf’. De vernietigde ziel voelt ook geen genot in of liefde voor God, dat zou nog een afstand inhouden; zij is dat genot en die liefde.
Hoe is de ziel eigenlijk in deze toestand terechtgekomen? Porete was geen schrijfster van reisboeken. Ze heeft weinig geduld voor uitgebreide doe-het-zelfadviezen. Zeker, ergens vermeldt ze dat de ziel zeven graden of ‘staten’ moet beleven. De eerste vier interesseren haar nauwelijks nog, hoewel ze aangeeft dat de ziel, aangelokt door het woord liefde, ernaar verlangt deze te ervaren; en zich overgeeft aan de beoefening van de deugden en de dienst van de tien geboden, jarenlang, zonder enig voorbehoud. Sans nul pourquoi - het motto van de hoofse minnaars. De deugden en geboden lijken de grootste wegwijzer in de evangelies; en men moet de aangegeven weg bewandelen. Misschien kunnen we ons de schrijfster dan voorstellen in comités, aan ziekbedden, aalmoezen schenkend, ijverend voor een betere wereld, vergaderend en regelend. Een tamelijk hedendaags beeld van ethische bewogenheid, misschien zelfs vermoeiend in de eindeloze drang om goed te doen - een lastige oefening, zoals we allemaal weten.
| |
| |
Op het ogenblik dat de ziel tot ons spreekt in dit boek, zegt zij de deugden uitdrukkelijk vaarwel en vergelijkt ze zichzelf met een slaaf wie de vrijheid geschonken wordt. Want de liefde is gekomen (ingeslagen als de bliksem, lezen we verder) en heeft de miezerigheid van plichtsbesef, gehoorzaamheid en behulpzame bedrijvigheid zonder liefde aangetoond. De liefde omvat al deze dingen zonder moeite; terwijl al deze dingen zonder liefde lijken op het gekrioel in een mierennest.
Het ergste moet dan nog gebeuren. Ziel, die getroffen is door Liefde, moet die Liefde opgeven; mag er niet meer naar verlangen; moet, op een bepaalde manier, bijna onverschillig willen ondergaan wat Liefde met haar voorheeft, hetzij goed, kwaad of onverschillig.
‘Ik wil niets. De goedheid van Liefde kan me niet schelen, alles wat haar toebehoort kan me dus niet schelen. Zij wordt door zichzelf werkelijk vervuld. Zij is. Niets is als het niet van haar is. Daarom zeg ik dat dit me helemaal vervult en dat dit me volstaat.’
Dan verlaat Ziel de kindertijd en begint volwassen te worden. Ze denkt terug aan de eerste beleving van liefde: ‘Ziel denkt dat het God is voor wie zij de liefde voelt die haar zo overmeestert. Maar voor een goed begrip, zij bemint alleen zichzelf, zonder het te weten en zonder het te merken.’ En ten slotte een waarschuwing: ‘U mag niet over de goddelijke glorie spreken zolang u er enige ijdele roem aan kan ontlenen.’
Uit De spiegel der simpele vernietigde zielen leid ik af: er was een gemoedstoestand. De schrijfster laat haar personages om die gemoedstoestand heen spiralen, ze daalt af, klimt op, weerkaatst in haar spiegel verschillende facetten van die ongrijpbare zaak. En de lezer stelt zich gaandeweg iets voor als le silence de ces espaces infinis; in die stilte, in die schemering zijn trillingen waar te nemen, schijnsels, een vloeiing misschien, en ook rust.
Die voorstelling is niet duidelijk; ze is ook niet stabiel. Marguerite Porete schrijft over gebeurtenissen die niet heel toegankelijk zijn. Haar schokkende uitspraken bieden je soms een houvast, dan weer doen ze je beeld wankelen. Hoe de ziel zich verheugt over de moeilijkheden van een ander, luidt de titel van een hoofdstuk. Hoe de ziel zich niets aantrekt van zichzelf, van God en van anderen. Hoe de ziel geen schaamte kent over haar zonden. Hoe de ziel aan de natuur geeft wat haar toekomt. Politiek correct klinkt dat allemaal niet. En toch is de uitleg die de schrijfster aan deze punten geeft soms nogal bevrijdend.
| |
| |
Poretes personage Ziel krijgt vier adellijke kwartieren mee, hetgeen betekent dat zij volledig vrij is. Ondanks deze mogelijk snobistische kwalificatie is deze Ziel eigenlijk Elckerlijc. De weg ligt open voor iedereen. Vandaar dat naast Ziel soms ook de Auteur Van Dit Boek het woord neemt: om het algemene relaas aan te vullen met enkele persoonlijke details. Over het dagelijks leven van de schrijfster komen we niet veel te weten, maar ze vertelt ons wel hoe zij nadacht wanneer ze voelde dat ze vastliep, heel concreet: over de apostelen, over Johannes de Doper, over Maria Magdalena (haar favoriete zondares-minnares-heilige), over Maria, en over het ‘exces’ dat alles bepaalt. ‘Maar beweren dat de goddelijke natuur de menselijke natuur aanneemt en zich ermee verenigt, in de gedaante van de Zoon, [uit liefde voor de mensheid], wie zou een dergelijk exces aandurven?’ Daarmee raakt ze de kern van de katholieke godsdienst en de kern van haar probleem. Ethisch handelen is redelijk, degelijk, en verzandt gemakkelijk in bureaucratie; je voorstellen dat een god (het logische begrip ‘datgene waarboven niets groters gedacht kan worden’, volgens een oude formule) vrijwillig de natuur van een individuele mens aangenomen zou hebben, is verbijsterend. ‘Dit geeft zoveel te denken, dat wij voor altijd van onszelf verlost zouden kunnen worden, indien wij de rechtvaardigheid in onszelf lieten werken. Helaas! Ik heb haar haar werk niet laten doen!’ En daarom, vertelt Marguerite Porete, bleef die tijd ‘waarin ik leefde van melk en moes en de zottin uithing’ maar duren.
Het is moeilijk om geen waardering te hebben voor een boekje dat meldt: ‘De waarheid van het geloof bestaat erin, dat men is wat men gelooft.’ En als dat boekje tegelijkertijd nog wat onverwachte informatie verstrekt omtrent Johannes de Doper, is dat mooi meegenomen. Maakt het wat uit of de lezer een agnost is dan wel iemand die op een bepaald ogenblik een vuurdoorntak ziet wiegen tegen een muur en de indruk krijgt dat iets op het punt staat zich te openen? Zevenhonderd jaar lijkt een lange tijd en mensen hadden toen ongetwijfeld andere zaken aan hun hoofd (Johannes de Doper, bijvoorbeeld) - maar begrijpen we tijdgenoten dan zoveel beter? Ik sla een bladzijde van Virginia Woolf op en lees: ‘Ik kijk naar het bloembed bij de voordeur; “dat is het geheel”, zei ik. Ik keek naar een plant die zijn bladeren uitspreidde; en het leek opeens duidelijk dat de bloem een deel was van de aarde; dat een ring omsloot wat de bloem was; en dat dat de echte bloem was; gedeeltelijk aarde; gedeeltelijk bloem.’ Een klein kind keek naar een dahlia. We volgen de woorden. Weten we waar het over gaat? Misschien niet. Enkele alinea's verder
| |
| |
wandelt hetzelfde kind in Kensington Gardens: ‘Er was het ogenblik van de plas op het pad; toen alles, zonder aanwijsbare reden, plotseling onwerkelijk werd; ik hing in het ijle; ik kon niet over de plas heenstappen; ik probeerde iets aan te raken... de hele wereld werd onwerkelijk.’ Ik zou mystieke ervaringen niet meteen vergelijken met de ervaringen van kinderen, al deed Marguerite Porete dat één keer wel in positieve zin: ‘Bekijk het kind dat zuivere onschuld is. Is er een ding, groot of klein, dat het kind doet of niet doet wanneer het hem niet behaagt?’ Zo ook doet de vernietigde ziel niets dat ingaat tegen zijn innerlijke vrede. Soms lijken ze allebei even vreemd: grotendeels onbegrijpelijk voor buitenstaanders en toch vaag vertrouwd. Daar, vermoed ik, ligt een vertrekpunt. En een vertrekpunt is een goede zaak.
De spiegel der simpele vernietigde zielen begon mooie details van de achtergrond te weerkaatsen, aantrekkelijke lichtschijnsels de kamer in te sturen. Een beroemde theoloog had volgens de bronnen zijn goedkeuring aan dit boek gehecht. Hij heette Godefroid de Fontaines, doctor venerandus, en van hem is, in rad Latijn, ook de uitspraak bewaard: ‘Men vindt weinig geleerden die men ervan kan beschuldigen dat ze overdrijven in het spreken van de waarheid, echter velen die overdrijven in het zwijgen.’ Hij bestond; hij zei zulke dingen; het is prettig om dat te weten.
Daarna kwam Filippa van Anjou op de voorgrond getreden, een vrouw die tot in de Encyclopedia Brittannica toe geprezen wordt om haar beminnelijke karakter. Ze was de dochter van de hertog van Henegouwen, beroemd om zijn ridderlijke hof in Bergen. Valenciennes behoorde tot dit hertogdom. Filippa reisde in 1327 naar Engeland om er te huwen met koning Edward III. In haar gevolg bevond zich een klerk die een manuscript van de Spiegel bij zich droeg; dat manuscript werd later enkele keren in het Engels vertaald. En dit gunt ons een zijdelingse blik op de kringen waarin Marguerite Porete gelezen werd en misschien beluisterd.
Zelfs voetnoten kunnen een bronnetje van geluk zijn. Stel: je zit na te denken over de ridderlijke kant van al die begijnen-mystiek, het feit dat ze hun liefde beschouwden als hoofse liefde, dat de ziel een ridder was die streed voor Dame Liefde. En wie is de beroemdste, tevens de enige, vrouwelijke ridder die we kennen? Jeanne d'Arc. Haar tijdgenoten moeten volgens dezelfde lijnen gedacht hebben, want één enkel document beweert dat Jeanne een begijn was. Daar is geen enkele aanwijzing voor, maar het toont aan dat men toen goed doorhad hoezeer de begijnenbeweging een actieve rol opgeëist had voor de vrouw - op het religieuze vlak en ook praktisch.
| |
| |
De spiegel der simpele vernietigde zielen was een boek dat prinsessen bekoorde, bleek hoe langer hoe meer. De beroemdste schrijfster van de zestiende eeuw, Marguerite d'Angoulême, enige zus van de Franse koning, prees het uitgebreid in Boek III van haar gedicht De gevangenissen:
... [een boek] door een vrouw
voor honderd jaar geschreven, vol van de gloed
der liefde, zo zeer vurig
dat niets dan liefde haar onderwerp was,
begin en einde van haar spreken...
Waar kon de oude koningin van Navarra dit boek, ‘voor honderd jaar geschreven’, bestuderen? Het Franse manuscript is afkomstig uit het klooster la Madeleine bij Orléans, waar zij vriendinnen had; en dit klooster had nauwe banden met de abdij van Fontevrault - in de elfde eeuw gesticht door de hervormer Robert d'Abrissel in een geest van, juist, hoofse liefde en religieuze gelijkheid voor mannen en vrouwen.
De laatste gast die ik u aanwijs in deze wonderlijke stoet is Honoré de Balzac. In de jaren 1830 schreef hij het verhaal Les Proscrits, De bannelingen. Het speelt zich af in Parijs in de veertiende eeuw. De sergeant Tirechair verhuurt er kamers aan twee vreemdelingen. ‘“Vrouw”, antwoordde de sergeant terwijl hij ernstig de Place de Grève aanwees, “herinner jij je dat je van hier het vuur zag waarin onlangs die Deense geroosterd werd? [...] Ga jij een sergeant leren hoe hij galgenaas moet herkennen? Onze twee gasten gingen om met die Porrette (sic), die ketterse uit Denemarken of Noorwegen wier laatste kreet jij gehoord hebt. Het was een moedige duivelin, ze heeft geen krimp gegeven op haar brandstapel, dat bewees pas echt haar goede relaties met de duivel. Ik zag haar zoals ik jou zie, ze preekte nog tegen de omstaanders en zei dat ze in de hemel was en God zag. Wel, sinds die dag heb ik niet goed meer geslapen...”’
Een van Tirechairs huurders is de Florentijn Dante. Hoogstwaarschijnlijk verbleef Dan te echt in Parijs in 1310. Balzac was de eerste die hem in verband bracht met Marguerite Porete - op basis van de beknopte vermeldingen van Poretes proces in twee Parijse kronieken, haar boek kan hij niet gekend hebben. Balzacs intuïtie bleek fenomenaal. Is Dantes Goddelijke komedie geen verslag van de reis van de menselijke ziel naar liefde en God, in dit leven? Een visioen van het goddelijke, met menselijke ogen? Waarna Balzac zijn Menselijke komedie weer aan Dantes voorbeeld laafde.
Wanneer Marguerite Porete de simpele, vernietigde ziel beschrijft in haar kloeke paradoxen, lijkt deze een begerenswaardige zaak. Een lezer in de lagere regionen, echter, kan zich, met
| |
| |
onvernietigd, beslommerd ego, nog altijd verheugen in het gevoel op een diepe historische goudmijn te stoten.
Femmes troubadeurs de Dieu, uitg. door G. Epiney-Burgard en E. Zum Brunn, Turnhout, 1988. |
Honoré de Balzac, La Comédie Humaine, Seizième volume. Deuxième et troisième parties. Etudes philosophiques et études analytiques, Parijs, 1846, pp. 79-108. |
Romana Guarnieri, Il movimento dei Libero Spirito. Testi e documenti, in Archivio italiano per la storia della pietà, 4, 1965, pp. 351-708. (Standaardwerk, met de originele Franse tekst van Porete) |
Hadewijch, Een bloemlezing uit hare werken, uitg. door J. van Mierlo S.J., (Bibliotheek der Nederlandse Letteren), Amsterdam-Brussel, 1950. |
Hadewijch, Visioenen, vertaald door I. Dros, ingeleid door F. Willaert, Amsterdam, 1996. |
Irene Leicht, Marguerite Porete - Eine fromme Intellektuelle und die Inquisition, (Freiburger theologische Studien, 163), Freiburg-Wenen, 1999. |
Paul Mommaers, Hadewijch d'Anvers, uit het Nederlands vertaald door C. Jordens, Parijs, 1994. |
Marguerite de Navarre, Les prisons, uitg. door S. Glasson, Genève, 1978. |
Marguerite Porete, Le miroir des âmes simples et anéanties, vertaald uit het oud-Frans door C. Louis-Combet, ingeleid door E. Zum Brunn, Grenoble, 1991. |
Jacqueline Risset, Het leven van Dante. Biografie, uit het Frans vertaald door T. Buckinx, Baarn, 1996. |
Paul Verdeyen, Le procès d'Inquisition contre Marguerite Porete et Guiard de Cressonessart (1309-1310), in Revue d'histoire ecclésiastique, 81, 1986, pp. 47-94. |
Virginia Woolf, Moments of Being. Unpublished Autobiographical Writings, uitg. door J. Schulkind, Londen, 1978. |
|
|