| |
| |
| |
Bart Vervaeck
Gaat en vermenigvuldigt u!
Kroniek
De clichés van Arnon Grunberg
Arnon Grunberg, Fantoompijn. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2000.
Alle goede en heilige dingen bestaan uit drie. Dat blijkt ook nu weer: voor zijn derde roman, Fantoompijn, ontving Arnon Grunberg onlangs de AKO-prijs. Een aantal critici was verrast. De AKO had in het verleden nogal wat tegendraadse auteurs bekroond, genre Ferron en Thomése, en van Grunberg kun je niet zeggen dat hij tegendraads is. Integendeel: hij schrijft bestsellers, vermijdt elke vormelijke vernieuwing en inhoudelijke complexiteit, en interesseert zich helemaal niet voor de literaire onsterfelijkheid. Een buiging voor de cultuurindustrie? Een zinsverbijstering van moegeworden professionele lezers? Of een plotse wending in het oeuvre van de zoveelste jonge en veelbelovende auteur?
Van die plotse koerswijziging is alvast geen sprake. Fantoompijn heeft exact dezelfde toon, stijl en inhoud als de vorige romans van Grunberg. De hoofdfiguren zijn altijd ontgoochelde en ietwat marginale jongeren die het leven zien als een film of een theaterstuk, waarin voor hen helaas geen hoofdrol is weggelegd. Ze maken flauwe grappen, vinden alles even onbenullig en worden in de loop van het verhaal steeds vaker overmand door huilbuien waarin ze hun sentimentele verlangens de vrije loop laten. Hun stem is onveranderlijk dezelfde. Of je luistert naar de ikfiguur uit Blauwe maandagen (naam: Arnon Grunberg), uit Figuranten (naam: Ewald Krieg) of uit Fantoompijn (naam: Harpo Mehlman) - het maakt niet uit, want ze zingen alle drie hetzelfde liedje van de gevoelige ziel die cynisch geworden is. Fragmenten van het ene boek kun je moeiteloos onderbrengen in het andere. Een welwillende lezer zal spreken van een drieluik en van een aanzet tot een oeuvre met een grote eenheid. Wie wat minder welwillend is, zal dat oeuvre zien als de herhaling van steeds hetzelfde. De omvang ontstaat niet zozeer door verandering maar door vermenigvuldiging.
| |
| |
| |
De tafels van vermenigvuldiging
Laat ik me beperken tot Fantoompijn en, om te beginnen, tot de stijl van Grunberg. Als je die in een paar woorden moet karakteriseren, kom je allicht tot: korte zinnen, eenvoudige woorden, veel conversaties en oneliners, weinig beeldspraak en zo goed als geen onverwachte wendingen. Wat allicht het meest opvalt is de herhaling. Wie in de lagere school opstellen leert schrijven, krijgt te horen dat hij of zij hetzelfde woord geen drie keer na elkaar mag gebruiken. Schrijf dus niet: ‘Dit is geen goed boek. Een goed boek zegt af en toe iets anders en dit boek zegt steeds hetzelfde.’ Grunberg heeft - geheel terecht natuurlijk - lak aan zulke regeltjes. Het lijkt wel alsof een zin voor hem een opeenstapeling is van identieke woorden. Syntaxis wordt vloervegen: een alinea wordt een hoopje stof waarin je steeds minstens drie identieke brokstukken kunt zien. ‘Ze liep op hoge hakken. Op hoge hakken heb ik haar al jaren niet meer zien lopen. Maar toen ik haar leerde kennen had ze juist een periode dat ze vaak op hoge hakken liep.’
Drie is een minimum, maar het wordt dan ook maximaal uitgebuit door Grunberg. Je zult erg veel moeite moeten doen om in deze roman zelfs maar één (volledig bedrukte) bladzijde te vinden zonder soortgelijke trio's. Ik veeg er nog een paar bij elkaar. Eerst een dubbele, met ‘vergeten’ en ‘vertaalsessies’: ‘Natuurlijk ben ik de vertaalsessies tijdens mijn verblijf in Parijs niet vergeten. Misschien vergeet ik ze wel nooit meer. U ben ik ook niet vergeten. Na mijn vertrek uit Parijs heb ik nooit meer een vertaalsessie bijgewoond. Het bijwonen van de vertaalsessies onder uw leiding heb ik als buitengewoon inspirerend ervaren.’ Wat eenvoudiger: ‘Toch moest ik meteen aan een trol denken toen ik haar zag. Geen onaantrekkelijke trol, maar wel een trol.’ Nog eentje om het af te leren: ‘“Het was te gezellig; neuken is niet gezellig, het is zelfs tamelijk ongezellig.” “Nee,” zei Rebecca, “gezellig kun je het niet noemen.”’ Wie zou dat tegenspreken?
Na het trio het kwartet: ‘“Mooie verhalen,” herhaalde ze, “er is toch meer dan mooie verhalen.” Dat begreep ik niet. Als er meer was dan mooie verhalen had ik het niet ontdekt. Als het niet ophield met mooie verhalen, dan was dat aan mijn scherpzinnige blik ontsnapt.’ ‘De vergetelheid slaat niemand over. Het enige wat ik vraag is of de vergetelheid over tien jaar kan komen, als ik financieel gesaneerd ben, daarna mag de vergetelheid toeslaan. Waarom heeft de vergetelheid zo'n haast?’ De herhaling is van alle tijden, dat spreekt vanzelf: ‘Geluk wordt tegenwoordige tijd en geluk dat tegenwoordige tijd is geworden is angstaanjagend geluk, geluk in de verleden tijd of in de toekomende tijd is stukken draaglijker.’ De muzikale reeks is niet ten einde. Het kwintet: ‘Ik vond dat toe- | |
| |
risten beter verdienden dan dat. En dat is toch wat we waren, had ik besloten, mijn toekomstige vrouw en ik, toeristen. Zij was een toerist in mijn avondwinkel, en ik was een toerist in haar studentenhuis, hoewel ik natuurlijk zelf ook een toerist in mijn avondwinkel was.’ Ik weet, het wordt vervelend, maar na het sextet zal ik een paar tussenstappen weglaten en me meteen naar het nonet haasten. Zes keer flauwekul: ‘Het leven is flauwekul, heilige flauwekul, maar ook heilige flauwekul blijft flauwekul. Een beetje een armzalige ontdekking na al die jaren. Misschien is dat wel wat we delen, dat we het leven allebei flauwekul vinden, maar flauwekul delen is kennelijk niet genoeg.’ Nee, het is nooit genoeg: ‘Grappig, dacht ik, dat is dus pijn. Vast maar een heel klein voorschot op alle pijn die nog zou volgen. Dit was ook dure pijn? Honderd twintig dollar per uur exclusief benzine. De pijn die zou volgen, zou vast goedkope pijn zijn. Geen pijn meer waarover je kon schrijven. Pijn waarover geschreven kon worden was geen echte pijn. Echte pijn moest nog komen.’
Ook op het niveau van de vertelde gebeurtenissen staat alles in het teken van de herhaling. Wat Mehlman senior meemaakt met zijn vrouw is ongeveer hetzelfde als wat hij meemaakt met zijn minnares Evelyn en met zijn geliefde Rebecca. Als hij met de ene vrouw bezig is, hoort hij voortdurend echo's van de andere. Zit hij in Atlantic City met Rebecca, dan herinnert hem dat aan gebeurtenissen uit New York of Amsterdam. Vandaar dat Grunberg de verhaallijnen rond de drie vrouwen gewoon door elkaar laat lopen. In de ene alinea gaat het over Rebecca, in de volgende over Evelyn en in de derde over zijn vrouw. Dat is aardig gedaan, het onderbreekt de lineaire vertelling en houdt de verveling wat weg, maar helaas wordt het procédé na een tijd wel erg doorzichtig.
Nog doorzichtiger is de telkens opduikende samenvatting van de gebeurtenissen. Ook dat is een vorm van vloervegen: alle verhaalelementen die tot dan toe uitgestrooid werden, worden nu op een hoopje geveegd. Als lezer krijg je de indruk dat je niet eens een geheugen nodig hebt om dit boek te kunnen volgen. Mocht je iets vergeten zijn, dan krijg je dat wel opnieuw voorgeschoteld. Laat ik me beperken tot één voorbeeld - ik wil niet de indruk wekken dat ik geld verdien door Grunberg eindeloos te citeren: ‘Ik was op een eigenaardig punt in mijn leven aangekomen. Schoorsteenvegers hadden een zaklantaarn voor mijn open haard achtergelaten, ik had ze een brief geschreven, ik had ze zelfs aangeboden de zaklantaarn persoonlijk bij hen langs te brengen, mijn vrouw zat in Wenen, we hadden ieder onze eigen koelkast, mijn schulden namen iedere seconde toe en ik zat tegenover een vrouw die beweerde dat ze lelijke handen en voeten had en op de koop toe ook nog eens niet functioneerde.’
| |
| |
Op zich is er met zo'n recapitulatie niets mis, maar als een boek voor een groot deel uit zulke herhalingen bestaat, vraag je je af welke lezer daar iets aan heeft. En dan komt de slechte mens in je naar boven: misschien zijn zulke fragmenten handig voor juryleden die veel te veel boeken moeten lezen op een veel te korte tijd. Die mensen racen door de tekst en zijn even dankbaar voor samenvattingen als de tv-kijker die aan het begin van een nieuwe episode nog even te zien krijgt ‘wat voorafging’.
Je kunt zeggen: de herhaling is een stijlfiguur. Maar dat zegt niets over de waarde of de functie van die eindeloze herhalingen. De functie is duidelijk: zoals de personages rondtollen in hun lege bestaan, zo draaien de zinnen van het verhaal rond telkens opnieuw herhaalde, nietszeggende woorden. Een welwillende lezer besluit hieruit dat vorm en inhoud één zijn en dat dit een indicatie is van goede literatuur. Wie wat minder positief ingesteld is, zegt dat de eenheid van vorm en inhoud niets zegt over de literaire waarde. Als je banale ideeën op een banale manier verwoordt in je verhaal, heb je niet automatisch een literair meesterwerk geschapen. Min maal min is wel plus in de wiskunde, maar in de literatuur werkt het toch wat ingewikkelder. Dat de functie van de herhaling bij Grunberg zo duidelijk, zo voorspelbaar en zo invariabel is, wijst erop dat ze aansluit bij de sjablonen en de skeletverhalen uit de pulpliteratuur.
Alles hangt hier af van je definitie, maar ik zou zeggen dat vorm en inhoud in literatuur nooit één zijn. Eenheid is reductie, want ze is doorzichtig, voorspelbaar en al te eenvoudig. Het gaat veeleer om de wrijving tussen twee niveaus. De literaire vorm geeft op een ongewone manier vorm aan de inhoud. Het is een manier die de lezer vaak op het verkeerde been zet en die de inhoud iets onvatbaars en onuitputtelijks geeft. Als je moeiteloos de vorm uit de inhoud kunt afleiden (en omgekeerd), zit je meestal in de cultuurindustrie. De geoliede vorm en inhoud van een soap vormen inderdaad een perfecte eenheid, maar het gaat dan wel om de eenheidsworst van de cultuurindustrie: de verschillende versies, reeksen, plots en acteurs zijn perfect inwisselbaar want ze zijn kopieën van elkaar. Herhalingen.
Grunberg werkt volgens dat principe: zijn personages, zijn plots en zijn formuleringen zijn perfect inwisselbaar. Hij maakt oefeningen op de tafels van vermenigvuldiging. Drie keer hetzelfde boek, dezelfde ikverteller, dezelfde toon en op het niveau van de stijl: drie tot negen keer dezelfde woorden en zinnetjes. Als je de mathematische bewerking zou omkeren, en deze roman zou delen door zes (het gemiddelde van drie en negen), dan had je een verhaal van zo'n veertig bladzijden, dat de verveling en de voorspelbaarheid misschien enigszins binnen de perken zou houden. En
| |
| |
zeg niet dat het grenzeloze en onbeperkte gelul perfect past bij Grunbergs beschrijving van de oeverloze verveling, want buiten zijn grenzen treedt de voorspelbare Grunberg nooit. Hij perkt zijn helden en zijn verhalen steeds drastisch in door ze te onderwerpen aan het cliché van de eindeloze herhaling.
| |
De troost van het cliché
In zijn essaybundel De troost van de slapstick zei Grunberg dat boeken troosten als ze onze pretenties en moeilijkdoenerij doorprikken. Net zoals de slapstick ontmaskeren ze op een komische manier de gewichtigheid en tonen ze dat alles in feite eenvoudig is. De mens wil geamuseerd worden, zijn bestaan is samen te vatten in een paar oude wijsheden en al de rest is arrogantie. ‘Slapstick en complexiteit verdragen elkaar slecht. Misschien is de werkelijkheid ook wel veel simpeler dan wij zouden willen’, schreef Grunberg. ‘Diepgang’, voegde hij daaraan toe, ‘is een misverstand.’
Hoewel Fantoompijn voortdurend kwebbelt over het grote misverstand dat ons leven is, zul je geen diepgang in dit boek aantreffen. Grunberg is trouw aan zijn poëtica van de eenvoud. Ook hier vermijdt hij elke verrassing. Al wat hij doet lijkt te beantwoorden aan een logica die even simpel als onontkoombaar is. En dus wordt het leven in deze roman ook gereduceerd tot een stapeltje clichés. Niet moeilijk doen: ‘Leven is eigenlijk niets anders dan afscheid nemen van leven. Dat is de kern van het leven, en liefde is afscheid nemen van liefde - het is allemaal één groot afscheidsfeest.’ Al even origineel: ‘Je moet in het leven staan als in een loopgraaf, je moet altijd alert zijn, je weet nooit van welke kant het vuur op je wordt geopend. En als er te lang geen vuur is geopend, open je zelf het vuur, omdat de stilte zo onheilspellend is.’ Geheel terzijde: die twee clichés bevatten de ondertussen bekende trio's: drie keer leven, drie keer afscheid, drie keer vuur. Heilig, heilig, heilig de Heer. Voor de gelovige is zoiets allicht troostend: ‘Troost zit niet in originele bewoordingen. Troost zit vooral in clichés.’
De volkswijsheid, het gezonde verstand, kortom de intelligentie in de gestandaardiseerde en voorgekauwde vorm van het cliché, dat is het intellectuele peil van Grunbergs literatuur. Niet dat de schrijver dat anders zou willen. Maar misschien zijn er nog ergens lezers die niet in hun handen klappen als ze banaliteiten lezen van het genre: ‘Trouw en ontrouw zijn begrippen die er op een gegeven moment niet meer toe doen, of beter gezegd, het zijn begrippen die van betekenis veranderen.’ Wat haal je uit een stapeltje clichés? Wat heet hier ‘leren door lezen’? Indrukwekkend kun je Grunbergs wijsheden niet echt noemen: ‘Ik heb geleerd
| |
| |
mijn eigen gevoelens te wantrouwen, wat sommige mensen heeft doen concluderen dat ik geen gevoelens heb.’
De lezer hoort in geen geval bij die mensen, want hij of zij krijgt een verhaal aangeboden dat steeds traneriger en sentimenteler wordt. Ook dat geldt voor elke roman van Grunberg: het verhaal begint nogal cynisch en lacherig, maar achter de humor duikt heel gauw het sentiment op, en dat krijgt aan het eind steeds de bovenhand. Er wordt weer wat afgehuild in de tweede helft van deze roman. De personages zijn zo moe van hun futiele leven dat ze om de haverklap in tranen uitbarsten. Dat geldt vooral voor Mehlman senior en zijn vrouw, die op het eind geen tien bladzijden met droge ogen kunnen doorbrengen. Leuk.
Nut en vermaak, dat verwacht de pretentieuze lezer al sedert de oudheid van de literatuur. Hij zal die pretenties hier moeten laten varen. Leerzaam en leuk is Fantoompijn niet echt. Van nut kan geen sprake zijn als een tekst bewust elke idee wegmaait die boven het cliché uitgroeit. De intellectuele inspanning die Grunberg van zijn lezer vraagt is er vooral op gericht zijn of haar intellect voor de duur van de lectuur op te bergen. Ook dat hoort bij de cultuurindustrie. Alles wordt voor je gedaan in dit boek: ga zitten en onderga het spektakel - tenminste, als je het volhoudt. Alleen wie vindt dat humor passief entertainment is, zal Grunberg grappig vinden. Geen enkele grap moet je zelf ontdekken, je hoeft geen fragmenten met elkaar te combineren om hun ironische werking bloot te leggen, je hoeft niet achter de woorden te zoeken want alles is wat het is: de eenvoud zelve.
Dat een dergelijk boek bekroond wordt met een zogenaamd literaire prijs, zegt veel over de plaats van de literatuur in onze tijd. Ondergebracht in boekenbijlagen, vereenvoudigd tot korte besprekingen en opgepoetst tot mediagenieke standjes, is die literatuur langzaamaan een onderdeel geworden van de machinerie die ze zogenaamd kritisch zou moeten bekijken. Dat is óók een cliché, maar het geldt zeker voor alles wat Grunberg doet. Je zou denken dat zijn sentimentele klaagzangen een vorm van kritiek zijn op het gestandaardiseerde leven en op de genormeerde literatuur. Maar, om een originele wending te bezigen: niets is minder waar. Zijn dogmatische verdediging van de eenvoud bevestigt inhoudelijk het eendimensionale bestaan waaraan zijn personages ten onder gaan en verstevigt formeel de nietszeggende pulpliteratuur van sjablonen en stereotypes.
Iemand die verstevigt wat hij aanvalt en bevestigt wat hij schijnbaar wil ontkennen, zou je een cynicus kunnen noemen. En Grunberg is in de kritiek inderdaad vaak geroemd om zijn cynische humor. Zijn personages kijken koel en nuchter neer op hun vernielde idealen. Ze weten best dat hun emotionele en culturele
| |
| |
aspiraties eigenlijk maskers zijn, waarachter een veel eenvoudiger streven schuilgaat. In feite willen ze geld, want met geld koop je liefde en cultuur. Mehlman senior is de zoveelste in de rij: hij is een schrijver maar zijn literaire pretenties worden ontmaskerd als blijkt dat zijn grootste succes een kookboek is. Al het edele beantwoordt in feite aan de weinig nobele voorschriften van de vrije markt: ‘Als ergens de wetten van de economie op toepasbaar zijn, dan toch wel op emoties.’ ‘Geld maakt alles mooi’, zegt Mehlman. Als hij rijk wordt door zijn kookboek, komt hij in een ongewone situatie terecht en verliest hij zijn literaire gedrevenheid: ‘Het was natuurlijk ook een abnormale situatie, maar het geld stroomde binnen en geld maakte van abnormaliteiten normaliteiten.’
Dit soort cynische uitspraken kun je lezen als een zelfbewust commentaar van een bestsellerauteur. ‘Van lucht maak ik geld’, zegt Mehlman, verwijzend naar de gebakken lucht die literatuur is. Hij weet dat je maar verkoopt als je dingen publiceert die bevestigen wat je lezers denken: ‘Alles staat of valt met herkenbaarheid’, zegt hij. ‘Ze moeten zien wat ze allang weten.’ Je kunt hieruit besluiten dat Grunberg perfect weet wat hij doet en dat hij erg nuchter is over zijn eigen succes. Daar valt wel wat voor te zeggen. Ik zou de intelligentie van Grunberg niet willen onderschatten. Maar met zijn cynische meta-uitspraken is het als met zijn herhalingen: ze zijn zo doorzichtig en zo eendimensionaal dat ze op het ene niveau (de bezinning over het verhaal) perfect bevestigen wat op het andere niveau (de gebeurtenissen in het verhaal) al volstrekt duidelijk was. Er is hier, net als bij de relatie tussen vorm en inhoud, geen wrijving en geen surplus. Het ene valt samen met het andere, het is een spiegeling die niets nieuws bijbrengt en in die zin redundant is.
Ik geloof dat die wrijvingloze manier van schrijven ook de reden is waarom Grunbergs verhalen wel sentimenteel zijn maar nooit tragisch. Tragiek veronderstelt conflict, afwijking, tegenstrijdigheid, complexiteit. In Grunbergs wereld van eenvoud, herhaling en perfecte weerspiegeling is daar geen plaats voor. Een tragisch lot komt er na strubbelingen en na actieve pogingen om het lot te keren. Bij Grunberg daarentegen staat alles in het teken van de passieve overgave aan het eenduidig en perfect voorspelbaar einde. Bij de eerste bladzijden en gebeurtenissen weet je al: dit loopt nooit goed af, er zal weer heel veel gehuild en getreurd worden. Ontroerend is zo'n afloop allerminst. Ontroering veronderstelt immers weerstand die overwonnen moet worden en verwachtingen die gefnuikt worden. Bij Grunberg krijg je wat je verwacht.
Wie tevreden is met boeken die verwachtingspatronen bevestigen, zal dat allicht verkopen als een vorm van bescheidenheid. Alleen een pretentieus mens wil steeds iets nieuws en iets
| |
| |
moeilijks. Maar ik denk dat die bescheidenheid de echte arrogantie is. In feite zegt ze: ‘Mijn verwachtingen zijn voldoende, ik heb niets nodig dat daarbuiten ligt. En ik vraag slechts dat alles eindeloos bevestigd en herhaald wordt.’ Zo'n schijnbaar nederige houding is ook een vermenigvuldiging - een veelvoud van de pretentie, want die laatste vraagt ten minste om relativering en ontzenuwing van de eigen verwachtingen. En om, tot slot, ook mijn eigen stentorstem te relativeren: het eind van Fantoompijn mag er zijn. Mehlman senior ligt verlamd in een hospitaal. Zijn zoon zegt hem: ‘Je hebt op het strand van Sabaudia mensen met een keukenmes bedreigd, en toen hebben ze op je geschoten. En nu lig je in een ziekenhuis in Rome en je kan een groot gedeelte van je lichaam niet meer gebruiken.’ Maar de oude lijkt niet overtuigd: ‘“Geloof dat toch niet,” zegt hij, “dat zijn geruchten die je moeder verspreidt.”’
|
|