| |
| |
| |
Kreek Daey Ouwens
Lucht
Je kunt je niet alles herinneren.
Maar diep van binnen denk ik dat ik alles
nog weet, zelfs de dingen die misschien
Ik kan me bijvoorbeeld nog heel goed de
geur van de kleine broodjes herinneren,
die precies in mijn kinderhand pasten.
Ze waren met maanzaad bestrooid, en ik
herinner me het gevoel van spijt waarmee
ik keek naar de geheimzinnige zwarte
korrels die aan mijn vingers waren blijven
plakken nadat ik mijn broodje weer zo
gretig en snel had opgegeten, en zelf
dat heerlijke gevoel van verwachting
De ochtend waarop ik met mijn zusje naar
buiten ging, en onze straat opeens in een
dikke mist was gehuld. Er was geen enkel
geluid, nu en dan doemde er een grijze
gestalte op voor ons, diep gebukt, als-
of die uit zijn huis was gezet. Ik durfde
geen stap te doen, maar nog angstiger was
ik om daar te moeten blijven en ik herin-
ner me dat ik me aan mijn zusje vastklampte,
en dat we samen, voetje voor voetje, de
| |
| |
‘Men kan zich zijn dood niet herinneren’,
zei iemand tegen mij. Ik had daarop geen
antwoord. Ik ben sowieso zuinig met mijn
antwoorden. In je hoofd liggen de gedach-
ten klaar, maar zodra je ze uitspreekt
verandert er iets, worden ze vals. Ik
dacht misschien wel aan de dood, die
ochtend in de mist, hoewel ik nog nooit
iets van de dood had gezien, maar ik
wist dat je, als je dood was, voorgoed
verdween. En de mist was zo grijs en
leeg, ik zocht onder het lopen de hand
van mijn zusje en toen, even plotseling
als hij gekomen was, trok de mist op
boven de grond die zich voor ons uit-
strekte, boven de schoorstenen die
zwart opdoken uit de stille daken en
ik trok mijn hand snel terug.
| |
| |
Je schaamt je voor je overbodige naaktheid
terwijl je weet dat de prins van je dromen
En huilt, soms, als bij een begrafenis.
De oude meneer V. vraagt elke dag:
‘Doet U mij het genoegen een glas wijn met
Ik zeg hem dat dat onmogelijk is.
Ik zeg hem dat hij te oud is.
‘Ik vraag U omdat U op mijn moeder lijkt.’
‘Toch niet zo oud, hoop ik?’
‘Neen. Mijn moeder was nog heel jong toen
De liefde is zo groot. De liefde is groot.
De liefde is mooi. De liefde is ook. De
liefde in de dieren. De liefde is ook dom.
Ik kan in de liefde vallen. Liefde in een
haar op de kin van de afhaalchinees. In
een verlaten schoolplein, in de zon.
| |
| |
Je kunt je niet alles herinneren.
De bakker had een kindje dood. Klim's
kapsalon. Glansnaakte spiegels. Wie
knipte. De haren vielen op de grond
en waren van niemand meer. De woorden
vallen op de grond en zijn van niemand
meer. Een prop ritselt al in mijn keel.
Hier. Waar ik alleen ben in een donkere
kamer, zonder geschiedenis. Dus kan ik
die maken. Iets ongekends kan ik maken.
Gedachten die in mijn hoofd liggen als
lucht. Gedachten die in mijn hoofd lig-
gen als lucht. Als lucht. Als lucht.
| |
| |
Als je aan de wolken vraagt:
‘Waar is de man in de maan?’
Ze keren hun grijze rug naar je
toe, en drijven verder in de rich-
ting van het park, waar zojuist
een man zijn hond heeft afgeranseld.
‘Probeer het je te herinneren!’
‘Probeer het je te herinneren!’
‘Er is helemaal niets op de maan!’
‘Er zijn alleen maar rotsen.
En het is er koud en kaal!’
‘Dat is niet waar!’ roept het kind.
‘Er staat een huis op de maan. En er
groeien rozen. De man in de maan
heeft een tuin vol met rozen!’
De vader tikt het kind met een stok
‘Er is niets! En de man in de maan
bestaat niet. Wat je ziet is schaduw
die op je valt als het donker wordt.’
‘Het is wèl zo!’ roept het kind boos.
Het was mijn eerste grote verdriet
| |
| |
Ik heb daarna natuurlijk meer verdriet
gekend, soms was dat groot, een andere
keer klein, maar daarvoor haal ik nu mijn
schouders op. Soit! Van je eigen pijn word
je sterk. Het is veel verdrietiger de pijn
van anderen te moeten vergeten. Je kunt
nooit tegen iemand die ongelukkig verliefd
is zeggen: ‘Stel je niet aan! Wat maakt het
uit of zij het is of een ander!’ Maar met je
eerste verdriet is er iets anders aan de
hand. Je komt nooit bij het einde.
Je kunt naar buiten gaan en tegen jezelf
zeggen: ‘Dit is de mooiste lente!’
Je kunt je hoofd in je handen leggen.
Je kunt in de spiegel kijken,
je kunt naar jezelf kijken,
naar de dingen achter je die in de spiegel
het verdriet duikt als vanuit de diepte
naast alles op. En hoe meer verdriet er
is, hoe sneller het leven voorbijgaat.
Meneer V. zegt: ‘Ik zie mijn moeder overal.
In mijn huis, in de tuin, ze loopt naast me
op straat. Ze praat tegen me.’
‘Ze zegt dat ze zich zorgen maakt.’
|
|