als weerstander tijdens de laatste oorlogsweken, waar ze een hele zolder vol wapentuig aan overgehouden hebben, hebben voor zijn kinderen een wrange ondertoon en de motieven van zijn verzetsdaden blijven zeer onduidelijk en onzuiver. Men kan zich afvragen of hij, die ongenadig en harder dan nodig de beesten het slachthuis kon inranselen, in het verzet geen door de oorlogsomstandigheden geoorloofde uitlaat heeft gevonden voor zijn moeilijk te bedwingen gewelddadigheid.
‘Er waren momenten dat hij alle controle kwijt was. En dan leek het alsof de beesten moesten boeten voor een duistere woede waar hij anders geen uitweg mee wist’, merkt Hilde op. Haar zus Annemie herinnert zich dat ze als kind bij moeder erover is gaan klagen dat vader geen goede vader is en dat moeder haar niet van het tegendeel heeft kunnen overtuigen.
Zoals er een kloof bestaat tussen de tafel van de kinderen en van de kaartende aangetrouwden, zo is er ook binnen het gezin een tegenstelling merkbaar tussen de oudere kinderen (ons Greet en onze Robert) en de jongere met betrekking tot het beeld van de vader. Robert wil te allen prijzen het ideaalbeeld van zijn vader bewaren: hij projecteert het in de prent van Willem Tell en zijn zoon die hij heeft zien hangen in het Schuttershof, het café van de kruisboogschuttersgilde waarvan hun vader keizer is geweest. De waard van het café is tevens kapper en terwijl hij de jonge Robert knipt, dagdroomt die dat zijn vader zoals Willem Tell een held is en zijn grote kameraad en dat hij nooit bang hoeft te zijn. Aan dat droombeeld houdt Robert vast, ondanks de werkelijkheid. En Greet heeft blijkbaar de voortdurende vergoelijkingen door de moeder van het gedrag van de vader geïnternaliseerd en laat die stem doorklinken in de commentaren bij de verhalen over ‘mijn vader, onze vader, mijn va, onze vo’.
Die tegenstelling in de perceptie van de vaderfiguur culmineert in een vaderlitanie van anderhalve bladzijde, waarin een opsomming van zijn negatieve eigenschappen onmiddellijk geneutraliseerd wordt door de vermelding van een positieve of in ieder geval minder storende kwaliteit: ‘Een duistere vader, zegt ons Annemie. Een avontuurlijke vader, zegt onze Robert.
Een gevaarlijke vader, zegt ons Annemie. Een buitensporige vader, zegt onze Robert.
Een vergeetachtige vader, zegt ons Hilde. Een nonchalante vader, zegt ons Greet.’ Enzovoort.
Robert en Greet krijgen het laatste woord: ‘Een buitengewone vader, zegt onze Robert.
Onze vader, zegt ons Greet.’ En in dat ‘onze’ wordt de primaire solidariteit bevestigd van de kinderen met de vader, ondanks alle dreiging die van hem uitgegaan is.