| |
| |
| |
Saskia de Coster
Elf bewegingen
1
Nog voor hij goed en wel het portier heeft dichtgeslagen, trekt zij kranig op, ze waant zich een rallyrijder. Op het einde van de straat glijden haar kromgetrokken handen van het stuur van de Opel Omega. Onder luid gerinkel rijdt de nagelnieuwe wagen de etalage van paardenslagerij Servranckx binnen. Uren later laat het blauwmetalieke monster zijn prooi pas gaan. Vlammen van snijbranders likken het metaal tot het smelt, boren bijten zich moeizaam een weg door het dak. Onder een grof geweven laken slepen ze haar aarzelend naar buiten. Hij stapt uit, knippert tegen het verblindende buitenlicht, kijkt naar de ekster bij de vuilniszakken aan de overkant van de straat. In de mistige regen pikt ze conservenblikken leeg.
| |
2
Theo van Wezel tekent de vormen van landsgrenzen uit zijn grijsgekafte, versleten wereldatlas over op kalkpapier. Het is goede hersengymnastiek. Hij plukt aan zijn wenkbrauwen, buigt zich dieper over het boek met de vleeskleurige landen en chocoladebruine stromen en volgt in gedachten de grillige lijnen. Zondagse bezoekers druppelen het ontvangstzaaltje binnen en zoeken tussen de hoofden hun vermoeide verwanten. Tussen de rij stoelen en de muur loopt een jongetje met een hoog voorhoofd en kogelronde ogen heen en weer. Steeds sneller. In volle vaart botst hij tegen een stoelpoot en laat zich vallen op het slijmwitte tapis-plain. Krijsend graait hij naar de koek die uit zijn hand in stukken is gevallen. Met de ene helft schuurt hij over de andere, zoals men een mes slijpt. Kruimels vliegen in het rond, als duiven op het binnenplein. Vanaf zijn mondhoeken trekt de koekbrij een vaalbruin spoor tot op zijn flanellen broek. Theo voelt vanachter op zijn tong een golf van
| |
| |
misselijkheid opkomen. Hij moet de verpleegster vragen een pil te brengen. Ze is al tweemaal met een natte vod de kruimels van de tafel komen vegen en heeft zijn ongebruikte koffiemok weggenomen. Nu is ze verdwenen. Iemand heeft zijn naam in het witte, plakkerige formica proberen krassen en is uitgegleden. MA staat er in korte, geblokte streepjes naast een grote kerf.
| |
3
Een fles Elixir d'Anvers staat nog steeds in het verkreukelde kerstpapier gewikkeld op de rechterhoek van de tafel te wachten tot zij terugkomen uit het lokaal met de klasseermappen en de fotoreeks aan de wand. ‘De familie gaat even met mij mee om zaken te regelen’, zalfde de directrice. Ook die vreemdeling van haar, die hier niets te zoeken heeft bij haar vader-weduwnaar, stond in zijn donkergroen kostuum te glimmen. Gitzwart haar, handen op de rug. Hij duwde zijn dikke buik naar voren, schommelde traag naar voor en naar achter op zijn metaalgezoolde, klakkende schoenen. Even naderde hij haar heup, tilde haar in zijden bloes gehulde elleboog met zachte dwang op, boog voorover en fluisterde haar te luid, nerveus in het oor, met een wantrouwige blik in zijn richting: ‘Wij kunnen hem hier toch niet alleen laten?’
‘Maar Fred, denk je misschien dat hij de papieren kan ondertekenen?’ Dwingend keek ze hem aan, zoals haar moeder, een kleine toverfeeks, een ontembare. Ze schudde het hoofd ‘Freddy toch.’ De directrice kuchte in de deuropening.
| |
4
Theo zit over zijn oude Romeinse atlas gebogen. Vastgepind op een harde stoel. Een taaie krop in de keel. Hoesten of drinken, het helpt niet. En roken mag niet. Behalve op zondag, na de rosbief en de pudding, in het gezelschap van vijf neurasthenici die filters van sigaretten breken en tijdens de week papierproppen kauwen om de zenuwen te bedwingen. Vorige week heeft Theo een sigaret gerookt in bed. Het was een nachtelijk schimmenspel van witte wolkjes die ontbonden en verdwaalden in de kleurloze lucht. Na vijf trekken begon het brandalarm te ratelen. Na tien trekken smeet de verpleegster de deur open, nam hem, zonder het licht aan te knippen, de sigaret van tussen de vingers en doofde de peuk in het glas water met zijn kunstgebit op de nachttafel. Ze beet zich op de lip en zei giftig: ‘Het is geen zondag vandaag.’ De volgende dag lag hij in een ander, killer bed.
| |
| |
Hij begint ze te vangen. Hij die ze vangt, keert zijn rug naar de bezoekende menigte die over pensioenen en erfenissen wauwelt; de woorden blijven vanachter in hun kelen hangen en worden gedwee weer ingeslikt met de abrikozentaart en de lauwe koffie. Echt hondenweer. En wij schoon en droog binnen. Veel fatsoenlijk volk, is het niet. Ja, die daar, met zijn rug naar hier dat is Theo. Die herkent ge uit de duizenden aan zijn tic nerveux. Er is er maar één lijk hij die met zijn rechterbeen slaat als om een bijtende hond, een te aanhalig kind van zijn broekspijp te schudden. Theo mag niet luisteren naar zulke dwaasheden. Vul uw hoofd liever met wetenschap. Het houdt de hersens soepel. Denk als een monnik aan niets anders dan de grenzen van het aardse. De hooggehakte laars van Italië. Kreta: een cake die in zee wegkruimelt. De tafel: een vierkant met messcherpe randen. Zijn staken van benen, zijn puntige voeten, waar de teennagels als grote schilfers afvallen, en die in bleke pantoffels geperst zitten, maat 38. ‘Een vrouwenmaat voor een lieve meneer’, zei de mollige hoofdverpleegster met een brede glimlach op het sproetige gelaat. Ze boog voorover, haar boezem als een stralende bloem tentoongespreid en duwde zijn voeten in de vreemde pantoffels. Zijn blaas spant als een gevulde ballon in zijn onderbuik.
| |
5
(De magere man met het gewelfde voorhoofd - ‘Alsof zijn geraamte elk moment uit hem kon wegstappen’, zei zijn Greta - het skelet in haar bed.)
(‘Een echte vent, een dekhengst, een vers veulen op de wereld gestampt’, brulde de tapper vanachter de toog en gooide een vette knipoog naar de mannen die op de barkrukken hingen en hun pinten lusteloos in Theo's richting hieven. Op zijn zoon.)
(Theo van Wezel neemt zijn hoed af en groet Viviane, de secretaresse, die bij de lift staat te wachten met een stapel fotokopies tegen de boezem geklemd: ‘Goedemorgen.’ Opgewekt gaat zij voor de liftdetector in de liftbak staan en zegt: ‘Proficiat met uw zoontje’, maar hij gebaart dat hij de trap neemt. Geen suikerbonen in zijn boekentas.)
| |
6
Hagel slaat tegen de ruiten. Een deur smakt dicht in het kantoorgedeelte. Een andere, logge deur die in het slot valt. Duiven wier veren aaneenklitten in de stortbui. En hij bewegingsloos in dit hok
| |
| |
van glas en cement en afkrullende vellen verf aan het plafond als lokken, kloven, lippen. Haar koele, verblekende lippen tegen het stuur gesmakt. Telkens als hij de gedachte aan het drukkende gewicht in zijn buik net heeft kunnen wegduwen, voelt hij de zware zak water tegen zijn ingewanden klotsen. Hij duwt zich traag recht uit zijn stoel en gaat. De toiletbril is nog warm van de vorige.
Zij komen terug, eerbiedig, onderdrukt glimlachend. ‘Alles in orde, vader, ge zijt nog stiller als anders?’ Het water ruist opnieuw, wiebelt in zijn blaas. Of hij niet naar het toilet moet? Vader? Haar lange nagel prikt even in zijn wang. Ondertussen heeft die andere zijn geschenk uit het papier gescheurd en schroeft de fles open. Uit de kantoorgedeeltes komt de directrice met drie glazen.
‘Is er iets te vieren?’ Hij proeft de droge korrels op zijn stembanden.
Een korte schaterlach, zij gooit haar hoofd naar achteren. ‘Awel, vader, mogen we niet gezellig samen een glas drinken’ en gedempt tegen Fred-Freddy, die de mond van de fles aan het derde glas zet: ‘Niet te veel voor hem.’ Ze klinken, zij tatert onafgebroken tegen de andere stemmen in de zaal op. Theo zet het glas aan zijn lippen, wil het in één teug achteroverslaan. Het druipt tot in zijn hemdskraag.
‘Vader, zo alert nog, nog zo kunnen drinken!’
‘Daar zou ik voor willen tekenen!’ beaamt haar Freddy opgewekt.
| |
7
De ramen kijken hem aan vanuit hun hoge kaders. Net zoals zij hem vanonder haar krullende wimpers bleef aankijken en hem tussen de boekenrekken volgde. Zij gaf niet af tot hij roodaangelopen enkele willekeurige boeken uit de rijen nam, ze naar de toonbank bracht en zijn klam geworden geld in haar handen legde. Als een jonge vrouw met een fris kleed en een gezicht als de mooiste bloemkelk u zo aankijkt, weet dan maar waar gekeken. En als er ander volk binnenkwam, ze bekeek hen niet eens. ‘Och’, zei hij tegen zichzelf, ‘wat haalt ge u in het hoofd.’ En hij ging nog maar eens naar de boekenwinkel. Tot de winkeljuffrouw hem op een middag dat er geen andere klanten in de winkel zijn, uitnodigt voor een koffie. Hij slaat zijn ogen neer, ziet door de glazen toonbank met manuscripten heen haar dansende benen, ‘Ja, ik lust wel een kopje koffie.’ Hij draait zich om en loopt naar de deur. Als hij op de drempel staat, begrijpt hij dat zij de koffie zelf gaat zetten in haar achterkeuken.
| |
| |
Triomfantelijk, met korte trekjes, rookt zij een sigaret en zwijgt. Al een hele tijd. De winkelbel galmt als een gongslag, ergens heel ver. Wie kan dat nog zijn, op dit uur, de winkel is al lang gesloten. Hij springt recht, trekt de plooi in zijn broek en klemt zijn boeken onder zijn arm. Zij duwt haar sigaret uit. Hij loopt achter haar aan naar het winkelgedeelte. Of het jonge koppel nog iets nodig heeft, vraagt de ijsboer beleefd, er zijn nieuwe frisco's met twee smaken in één: vanille en chocolade.
| |
8
Zijn moeder staat aan het fornuis en staart naar het konijn dat ze aan het klaarmaken is. Pels afstropen, het doorzichtig buikvlies scheuren, vetkwabben langs de buikwand wegsnijden, ingewanden eruit. Ze kan haar ogen er niet van afwenden, kan aan niets anders denken dan aan het beest. Zij hoort haar Theo nog woorden uitbraken, maar ze zegt niets. Ze gaat er niet te veel woorden meer aan vuilmaken. Ze snuit haar neus, stopt haar zakdoek weg in haar schort en zet het gasvuur aan. Kijk, mochten ze haar nu als een konijn prepareren, ze zou content zijn, ze wenst zich niet beter. Akkoord, zij was jong getrouwd. Getrouwd, welteverstaan, in de kerk. En, zij was tenminste altijd fatsoenlijk gebleven, zegt ze, maar nu, of het nu broer en zus is, non en pastoor, lief of vrijer, waaraan kunt ge dat zien? Alleman moet samenhokken. Gelijk de beesten.
‘Ge wordt uit mijn testament geschrapt, niets krijgt ge, geen frank, geen knoop’, dreigt ze voor hij de deur uitgaat. Dat ze haar knopen houdt. Hij drentelt over de kasseien naar de snackbar op de hoek, waar Greta ongeduldig achter een milkshake zit te wachten. In een bloemenjurk als in een kaft, haar vezelige, droge vel is perkament. Haar papieren geur heeft hem besmet, hangt in zijn doorrookte stem, kleeft aan zijn winterharde handen, aan al wat hij aanraakt. 's Avonds komt hij thuis in haar boekenwinkel, na een hele dag gewerkt te hebben op de vijfde verdieping van de stadsbibliotheek. Daar zit hij op een stoel achter een leeg bureaublad. Hij herhaalt voor de hulpeloze gepensioneerden en schoolkinderen het fichebaksysteem dat uitgelegd staat op een groot kartonnen bord dat boven zijn hoofd hangt. Hij rookt en tikt de as af in het Romeinse olielampje op de rechterhoek van zijn bureau.
| |
9
De Groenbeek: een vlottende bank, een glazig moeras, wankele pas van de zee die langs grillige lijnen het land binnenstapt. Hun
| |
| |
laarzen zogen zich vast in de modder. Met lange boomtakken doorzocht Schele Pierre vanop de achterste bank de bodem en hij haalde bruine slierten rottende blaren naar boven, vond roestige nagels, glasscherven, een lampje met een kromme, afhangende neus. Ze gleden uit in kikkerdril - slijm vol piepkleine diertjes dat ook uit de fluit van echte mannen stroomde, beweerde Pierre. Zij hielden de zot met Marieke van de snoepwinkel, die een zak vuilnis achter zich aan sleepte en uitstrooide op de berm. ‘Uw ogen niet opendoen voor we “ja” zeggen.’ En ze legden een kwakje dril op haar van spanning verkrampte vingertjes. ‘Nee, nee, eerst proeven en dan pas uw ogen open. Toe, Marieke, proef eens.’ Zij brulden liederen waarmee ze de salamanders onder de schimmelige, wee geurende herfstbladeren wekten, ze wrikten groen bemoste stenen los en joegen kakkerlakken het flauwe zonlicht tegemoet.
| |
10
Toen hij getrouwd was, ging hij een enkele keer bij Pierre en zijn moeder op bezoek in het roodbakstenen huis op het dorpsplein. Pierre stond grijnzend en scheel in de deuropening te kijken hoe hij de auto in de nauwe opening tussen twee bestelwagens manoeuvreerde. Kameraadschappelijk klopte Pierre hem op de schouder, ‘kom erin’, en ging hem voor naar de woonkamer. Of hij misschien zijn schoenen kon uittrekken. Toen hij op kousenvoeten de donkere, muf geurende woonkamer binnenging, stond Pierres moeder, een verschrompelde kleine vrouw, recht. Ze knikte hem tandeloos toe en spreidde een deken uit over een kakigroene armstoel met gedraaide poten. ‘Zet u zet u’, en zelf haalde ze een stoel bij uit een andere hoek van de kamer en ging zitten naast de stoof. Ze presenteerde koffie of een glas fruitsap. Met drie zaten ze zwijgend naar elkaar te kijken. Het glas fruitsap stond op een wankel goudkleurig tafeltje twee meter van hem vandaan. Het was Pierre die de stilte brak, Pierre de komiek. Hij bootste na hoe Greta de kerk binnengewandeld kwam aan de arm van haar vader, en haar gezicht versteef als ze hem daar zag staan, Theo in een rokkostuum met doorgescheurde jaspanden en zijn broeknaad die loskwam als hij rechtstond en op haar toestapte. Ze sloegen zich op de dijen van het lachen. ‘Jong, jong.’
| |
11
Hij zit tussen de kruimels en monkelt. Een schaar in zijn rechterhand. Hoofdpijn. De schroef rond zijn schedel wordt almaar strak- | |
| |
ker aangespannen. Zij staan een eindje van de tafel vandaan en praten met de directrice over kristallen glazen, volmachten, de Laatste Show, en ze schenken nog eens vol. Regen tokkelt tegen de ruiten van het instituut, tokkelt in zijn voorhoofd. Duiven sluiten hun kraalogen, zoeken een schuilplaats om hun veren te drogen. Kon hij zijn gewrichten maar uitwringen. Hij leunt voorover, spreidt de benen van de schaar op het vlak van de atlas. De punten van de schaar passen in zijn oogkassen, klieven door het gewelfde voorhoofd. Een dikke duif neemt plaats in de pekzwarte vlek op zijn netvlies. Met één vleugelslag vliegt ze op. Stomgeslagen als een kind krimpt hij ineen, tolt mee omhoog, verfrommeld als een prop papier, weggeblazen in de blinde storm. Voor de nacht schuift een nog donkerdere nacht. Straks gaat het alarm weer krijsen en is het gedaan, moeten de bezoekers weg. Zijn darmen bloeden. Warm stroomt het vocht langs zijn dijen naar beneden.
|
|