‘Simpel,’ zei Hedda, ‘er komen altijd nieuwe zielen bij.’
‘Zonde,’ zei Viona nog eens.
‘Hoe was je toen?’ vroeg Boris.
‘Wanneer?’
‘Welja, toen je die harpspeelster was.’
Hedda keek wazig voor zich uit, alsof ze iets lekkers rook.
‘Ik woonde op een kasteel. Ik droeg een kleed van blauwe serge en mijn beste vriend was een bultenaar die nog aan het Castiliaanse hof had gediend. Op een keer kreeg ik van hem een lammetje, het volgde me overal, alle gangen van het kasteel roken ernaar. En ik werd gewassen. Ik had een tobbe, helemaal voor mij alleen. Daar mocht ik elke ochtend in. Elke morgen werd mijn strakke lijfje roodgeschrobd. En toen ben ik omgekomen.’
Ze zweeg even. Ze zond iedereen een blik toe.
‘Hoe is het gebeurd eigenlijk, weet je dat nog?’
‘Ik was 's nachts op het ijs gaan spelen. Stiekem, het was winter. En toen moet ik uitgegleden zijn. Ze vonden me een paar dagen later, ik was al een beetje aangevreten door een wolf of zo.’
‘Maar intussen was jij al wel iemand anders.’
‘Ja, zo is dat.’
‘Verdomme, ik zou ook wel eens een Toscaanse graaf geweest willen zijn.’ Dat was Gaston weer. ‘Maar dat lost ons probleem nog niet op. Wat zeggen we straks, als ze vervelende vragen gaan stellen?’
‘Gewoon, dat ie wel zal terugkeren,’ zei Hedda. ‘Dat lijkt me het eenvoudigste. Dat vinden de mensen fijn. God keert altijd terug.’
Viona schudde haar hoofd. ‘Het is vooral dat krijsen geweest. Dat ongelooflijke krijsen. En het hield maar niet op.’
‘Daar dient het net voor. Je kunt er niet omheen. Zelfs als je je oren dichtmetselde, zou je het nog horen. Je moét er wel op reageren, hoe dan ook.’
‘Ik denk niet dat wij adequaat hebben gereageerd.’
‘Wel afdoend.’
‘Maar zo lastig dat ze kunnen zijn soms. Voor je 't weet sta je daar zelf te tieren en te schreeuwen. Staan ineens je handen los en geef je ze daar een tik waarvan ze tegen de vensterbank vliegen.’
‘Hij verdiende het wel.’
‘Het bloed onder je nagels vandaan halen, dat kunnen ze. En niks geen hulp had je d'ervan. Zat ie daar met zo'n verveeld gezicht door de modder op het erf te kruipen. Alsof hij de stenen tafelen zelf naar boven moest dragen, de hele berg op.’
‘Denk je dat ze 't zullen willen geloven?’
‘Dat ie terugkeert? Ik hoop het wel, ja.’
‘En die vensterbank, wat doen we daarmee?’
‘Schoonmaken toch. Wie zegt trouwens dat er vragen gesteld zullen worden?’
‘Wisten jullie dat de Bijbel het over meerdere goden heeft. Elohim worden ze genoemd. Genesis begint met een dikke fout: In den beginne schiepen de Goden hemel en aarde.’