katholieke diaken - priesters zijn daar te zeldzaam geworden om zich nog met zoiets alledaags als een uitvaart bezig te houden, en katholieke godshuizen zijn blijkbaar ook niet zomaar meer op elke weekdag te huur - uw levensverhaal hoorde memoreren, besefte ik opeens dat u, toen indertijd een Serviër met de dubbel omineuze naam Princip het échte startschot gaf voor deze eeuw, een kleuter was die pas zijn eerste schreden op de wereld had gezet, en de tranen sprongen in mijn ogen, al probeerde ik dat zo goed en zo kwaad als het kon te verbergen, want ik hoorde er in feite niet meer bij en dan stelt een mens zich vragen over de legitimiteit van tranen: ik vermoed dat u ze niet op prijs zou hebben gesteld. Nóg meer tranen moest ik verbijten toen uw dochter - die een kwarteeuw mijn vrouw is geweest - met vaste stem het verhaaltje voorlas dat u haar als kind bij het slapengaan placht te vertellen, over een schaapje dat zijn kudde kwijt is geraakt, maar uiteindelijk toch goed terechtkomt: in háár handen. Waarbij ú - waarom was dat niet eerder tot me doorgedrongen? - het schaapje was dat in zijn dochter naar een moeder zocht. En kijk: vanaf dat moment begonnen alle stukken van de puzzel die u altijd voor me was geweest één voor één in elkaar te vallen, vond tot en met uw onschuldige, zij het niet ongevaarlijke tic om deurkrukken en trapleuningen uitsluitend met uw ellebogen aan te raken een verklaring.
Vijftien jaar lang had ik alleen geweten dat u heel vroeg wees geworden was. Meer wist ook uw dochter niet, uw eigen vrouw al evenmin. Alle vragen daaromtrent - en welk kind is niet nieuwsgierig naar zijn grootouders, ook al zijn die er niet meer? - had u met die ondoorgrondelijke glimlach van u afgedaan: ach, allemaal zo lang geleden, zand erover. Toen ik voor een jaar of tien helemaal naar u thuis gereden was om u een akelig bericht te brengen dat ik over de telefoon niet durfde te vertellen, wilde u het niet horen of althans niet tot u laten doordringen. Tot mijn stomme verbijstering begon u eerst over de ontvoering van Van den Boeynants en daarna zelfs over het voetbal, dat u nooit heeft geïnteresseerd, en toen u voelde dat de boodschap onontkoombaar was geworden, stond u op en zei schijnbaar doodgemoedereerd dat u een wandelingetje ging maken. Zelfs toen u later wist hoe belangrijk het was voor uw dochter, weigerde u aan het blootleggen van uw verleden mee te werken en moest uw vrouw in geheime telefoontjes naar verre verwanten stukje bij beetje ontdekken wat zij zelf nooit had geweten: uw vader verdronken - zelfmoord of dronkenschap -, uw moeder voor de rest van haar dagen opgenomen in wat toen nog zonder omwegen een krankzinnigengesticht heette, de drie kinderen bij drie verschillende pleeggezinnen ondergebracht, uw zus later op haar beurt in een inrichting terechtgekomen, uw broer - die priester werd - zijn hele leven worstelend met aanvallen van neurasthenie.
Onderweg van het mortuarium naar het kerkje hield de lijkwagen even stil bij het huis dat u zelf hebt ontworpen en waarin u bijna een halve eeuw hebt gewoond, en toen werd ook uw bouwkunst, die ik altijd koel en fantasieloos had gevonden, me lief. ‘Als de fundering goed is, zit het met het huis ook goed.’ Ik hoor het u nog zeggen, en toen we ooit een oud pand wilden kopen, kéék u niet eens naar die tuin die we zo enig vonden of naar dat plafond dat ons zo schattig leek. U dook zonder één woord de kelder in, treuzelde tot de eigenares weer de trap op ging en begon met een hamertje dat u uit uw zak te voorschijn toverde de muren te bekloppen. Hoe wankel úw fundering was, wist enkel u, en net daarom begrijp ik nu uw architectuur, uw rechte lijnen en uw rechte hoeken, uw eigentijdse materialen en uw adagio ‘geen flauwekul’. Ooit maakten