kon dan een oorzakelijk verband veronderstellen tussen mijn briefwisseling met de hogervermelden enerzijds en hun voortijdig verscheiden anderzijds. Ik word dit jaar 75, maar die leeftijd heeft geen van wijlen mijn korrespondenten weten te bereiken. Vandaar dat mijn vermoeden zich geleidelijk, want dat sneuvelen blééf maar doorgaan, tot een rotsvaste zekerheid heeft ontwikkeld: zo bijgelovig ben ik wel.
De ‘regelbevestigende uitzondering’ waar ik het over had, die niet-literator dus, met wie ik meer dan 50 jaar bevriend ben geweest, en met wie ik vooral sedert hij 20 jaar geleden naar Zwitserland verhuisde vrij onregelmatig, maar toch, brieven wisselde - ook hij is intussen verleden tijd geworden. Ik bedoel hiermee niet dat ook hij het tijdelijke heeft ingeruild voor het eeuwige. Maar ik had zijn aangenomen vaderland, m.i. terecht, van kollaborasie tijdens W.O. II beschuldigd, en dat wenste hij niet te pikken. Einde vriendschap. Eén troost: als hem nu iets overkomt, kan ik tenminste mijn handen in onschuld wassen.
In de hoop - une fois n'est pas coutume - dat dit missief geen naargeestige gevolgen voor u beiden zal hebben, wens ik u sukses met uw millenniumnummer in vorm van brievenspecial, en groet u in afwachting zo hartelijk mogelijk.