| |
| |
| |
H.H. ter Balkt
Gedichten
IJsland
Vlooien bespringen mij als noormannen
IJsland, een lange lierzang is mijn stem
in de blij dampende keuken; gebraad
van nachtelijkheid klopt aan de vensters.
Hard strijden de witte bloedlichaampjes
tegen de vijand, wit en gemaskerd.
Mijn haren reiken hoog naar de sterren
en vallen als blinde bergbeklimmers.
Onbestaanbaar als een kraakbenen paard
lijkt mij vaak het leven, zie ik de stroom
vrolijke roeiers op de rivieren,
de draf van kinderen met pistolen.
Op IJsland roken geisers in het ijs.
In de winters van IJsland, Eddazwart
zingen de IJslanders zachtjes of slaan
de hand aan de fles, op hun koude rots.
Tot razernij gebrachte brandtorens...
Zij schudden het hoofd en gilden ‘Voor niks’...
De wetenden, hun van kwik sissende
vingeren koudweg op de knop gedrukt.
IJslands duister tegemoet slinger ik
uit mijn keukenvenster bontgespikkeld
bot, lege fles, malende zangen: Vis
en vogel, breng mij mijn gestolen boot.
| |
| |
| |
Aan Tycho Brahe
Niemand wint
Pentti Saarikoski
Je sterrenwachten Uraniborg en Stjerneborg
na twintig jaar in de Sont verlaten.
Hoven van Frederik II en Rudolf II.
Je stikte in een graat als Vermeer in drift;
Praag 1601 en Delft 1675.
Kant- en sterrenlichtklossende vlasbloemblauwe
hemelen; jij lokte de inslag en schering
van de etherisch trillende weefsels
maar je kijker klokte wespenzwermen,
hai boer hai; lachgas; klompendreun.
Jij vond niets, noch daro noch in Praag;
één komeet zag de modderkluit uit Skåne.
Jij was alleen maar de observator,
je floot een riedeltje over kometen,
bestreed halfhartig Copernicus
(‘de zon draait, dat spreekt, rondom de aarde’)
maar in de planetenwenteling volgde je hem na;
ik ben zelf de zon, zei het vol glas kwik
en dieper groef het de kuil.
O erehagen van sissende gespleten tongen,
o zigzagstrepen onder je stappen.
Torens en bruggen bescheurden zich om jou.
Van doodsschrik spleet Praag.
Kepler wendde zich van je af en de Moldau
stroomt ver van je gifmengerskade.
Stil maar water, zijn schaduw is nu weg.
Jij wagensmeer op de weefgetouwen.
Saprofyten houden zich bij afspraak aan dood hout.
Zoetheid keert en scheept zich weer in.
Je begrijpt wel, Tycho, jij is een ander.
21 november 1998
| |
| |
| |
De achterkant van de ronde tafel van koning Arthur in Winchester Castle, de Great Hall
De spookdeeltjes op hun zevenmijlslaarzen
doorschrijden de ruimte en ook de Ronde Tafel
van Koning Arthur (beide kanten), een ruig
wiel, vervaardigd door een goed molenbouwer,
geschoold in het maken van grote raderen voor
wind- en waterkracht: ‘Geef ons iets waars’
Grijs als een zandweg uit de vijfde eeuw is
de achterkant van de Ronde Tafel in de Hal;
jonger zand spijsde 't hout aan de voorzijde;
schildering van de roos en de niet bestaande
ridders niet bestaand in de vijfde noch later
in de dertiende eeuw: ‘Geef ons iets waars’
Deze jaren die adel in ossen, ossen in adel
veranderen, kloppen aan de deur van 't doolhuis;
de waakhonden op de erven van de boerderijen
stil; geen wijzende wenkende lamp aan de muur;
kouden en lauwen kleven aan hun tafels; zwakkere
klamp, oranje de maan, ‘Geef ons iets waars’
Uit het oog van de radio druppelt een signaal,
opgevangen van de razendsnelle klein duimpjes
die op hun reuzenlaarzen de ruimte doorklieven,
op het spoor van reusachtig verkleinde raderen,
werkend op wind- en waterkracht die geen kent,
niemand aan deze kant: ‘Geef ons iets waars’
Wolk- en aardkleurig rad dat de tijd aandreef
met je vezels koninklijk als smaragd en jade,
doordrenkt van geloof en bezieling die jonasten
de dood en de averechtse haat, bleek zien neer
op je klamp, je pengaten en timmermanskunde
de muren van de Hal: ‘Geef ons iets waars’
De helden, Walewein en Keye, eerst Cei genoemd,
die op de rug van een zalm reed en zich groter
kon maken dan enige boom in het bos, Merlyn
| |
| |
de tovenaar, Parcival die de schotel zocht,
en verstomde, alle drakendoders, alle doorsnedenen
door de ijlende boden, ‘Geef ons iets waars’
Onzichtbaar aan de andere kant, de overzijde van
de Tafel, Lancelot, ontkomen aan de Elvendans-
kring door genade, de helden op snelle paarden,
Ferguut op zijn sukkelende klepper, 't reddende
was er nog onder de wolk van dolle radiolariën
Alziende boden van ver ‘Geef ons iets waars’
John Lennon Plastic Ono Band, Imagine, '97.
Juni 1998
| |
| |
| |
Aan de volgelingen van Raimbaut d'Orange (± 1144-1173)
Late huichelaars wandelen, twee aan twee, stadwaarts
Remy C. van de Kerckhove
Zelfs de lucht op de luchthavens kreeg geen lucht meer
Toen geest materie werd en materie geest, o hooiwagens
Toen materie geest werd en de geest materie, sela
't Was in de nadagen van Daguerre en Julius Röntgen
Het landschap bij Gildehaus was nog niet geschilderd
Toen de eeuw aanbrak van Jekyll en Hyde, en sluimer,
Veel sluimering; daar draaide, bij Gildehaus, daar reed
Bij Gildehaus, de molen en de wagen volgepakt met hooi
En stonden (hooiwagens rijden nooit naar molens) nu
Voor altijd, zolang als altijd duurt, op het schilderij
Van Albertus Brondgeest, ‘Landschap bij Gildehaus’,
Herfst ver, blijft het altijd zomer, altijd juni of mei
Op dat hooiland, lucht cichoreiblauw bij Gildehaus
Klopgeesten van kikvorsen bij de zeisen, ook al
Bijna korenbloemblauw, arme kikkers in oud hooiland
Vaak doet de zeis ook een kikkerlevensgeest wijken.
Al die zielen opstijgend boven het hooiland, toen
Julius Röntgen nog niet wandelde, Radium nog niet,
Astatium nog niet wankelde en loerde, kikkers en
Nichten nog niet opbliezen 't zoete hooiland, molen
Ach nu breekt mijn stem. En een oude grammofoon
Spreekt. Mooie diepten worden voorden en daar, waar
Je zwak was en van al te zacht zand kruisten je
Gemene doortochten en plantages van vlaggen zouden
Je zandstralen als een Curie en wreed uitmergelen
Als januarimaand. Hooiland en geest
Van het hooiland waren nog één. Weldra brak aan
De pluktijd van het Hooiland, durende bezetting...
Daguerre daalde van de cyaankaliberg af
| |
| |
Als eens Calvijn met zijn galstenen tafelen;
In Kwikdamp, Nitroglycerine en Nitraten
Loste al het zwijgen in zilver op (wij bedoelen
Zeiden de grassen. Het was toen dat het goud vertrok,
Heenging. Toen al.) Fotografie is vernietiging;
Vervanging; maar hoe teder als bijna ieder begin
Zachtmoedig in Kwik en Cyaankali verkleed. En daarna
Werd het Hooiland stil verduisterd; onzichtbaar beroet.
Maar hier ligt het nog, onder het klinkklare blauw
Hondsdrafblauw als je vroegere dagen, Jeugd
Van de aarde, helderheid en stilte, in die jaren
Zo vroeg al moet jullie ondergang zijn voorbereid.
Albertus Brondgeest, 1786-1849, Zomer (Landschap bij Gildehaus), Teylers Museum, Haarlem.
|
|