H.H. ter Balkt
Waarom de dieren zwijgen
Willen jullie dan weten waarom de dieren zwijgen? Toen, na de knallende glottisslag van de Demiurg de wateren stillagen die over de aarde stroomden, en ook de wateren die neerdaalden; toen het licht stilstond en de gloeilampen van de sterren brandden, verrezen, naar het beeld van de Demiurg geschapen uit klei, en behept met alle kenmerken van klei, twee schepselen vóór hem, adembenemend mooi, zo mooi dat de Demiurg zweeg.
In druk gesprek verwikkeld liepen twee varkens voorbij. Een slang drentelde, achteloos kauwend op een sprietje dat tussen zijn giftanden bungelde, onder de bomen. Alles was van een onbeschrijflijke vrede.
Een zeearend zweefde boven de delta en grifte op de wolk een hymne voor zijn beminde; mollen, hemels stralend, met blinkende witte vleugels op hun rug, schitterender dan hermelijnen in hun winterse dracht, zaten, elkaar liefkozend met hun aan vlinders herinnerende zachte wieken, in de schaduw van de lijsterbes. Het gras fluisterde iets tegen de maan. In de golfjes van de beek ruisten vertellingen broos als herfstnevels.
Kijkend in de ogen van het mensenpaar dat vóór hem stond zag de Demiurg in hun oogopslag de schreeuw waarmee Hij geschapen had. Onder hun wenkbrauwbogen sierlijk als twee symmetrische heuveltoppen zag Hij de tunnel van het verdriet; boosaardigheid, aan de Zijne verwant, blonk Hem tegemoet uit de mijn van hun iris. De Demiurg zag hun oogopslag toen Hij zei:
‘Het is van jullie. Nu is alles van jullie van deze dag tot de laatste.’
Zij knikten want zij konden niet spreken. Maar de Demiurg zag de hebzucht in hun ogen en ofschoon zij niets zeiden (want zij hadden de spraak niet) hoorde hij hun ogen zeggen:
‘Het is van ons.’
Hij riep met een luide schreeuw: ‘Spreek!’ Nog gevaarlijker was het voor de glanzende vrolijke aarde wanneer de mens zweeg