Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 143
(1998)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 720]
| |
[pagina 721]
| |
Herent, 1 mei 1998Beste K en K,
Eindelijk schrijf ik je weer, want er zijn schokkende dingen gebeurd. Je moet weten wat Octave Maghaniryo overkomen is. Ik sorteer de flinterdunne enveloppen, ik strijk vergleden tijd glad op lichtblauwe velletjes luchtpostpapier. Ik heb ze opgediept uit de blikken doos. Koets met palfrenier in livrei op het deksel. Deense boterkoekjes, die mijn moeder altijd kocht. De meeste brieven zijn aan haar gericht, de oudste horen bij Gersel.
In de vroege jaren zestig lag Gersel moederziel alleen in het Hageland. Zwaar ommuurde Brabantse hoeven, kasseiwegen, de dorpskerk pal in het midden. De nieuwe pastoor vond dat Gersel moest worden ontsloten. Hij liet novicen overkomen uit een klooster in Leuven. Ze zouden voetballen tegen de plaatselijke boerenzonen en nadien te gast zijn in Gersel. Toen de bus uit Leuven stilstond, stapte Octave Maghaniryo als laatste uit en krulde zijn vlezige Bantoelippen. Kroeskop, witte tanden, het wonderlijk roze van zijn handpalmen. Hij was de eerste zwarte die Gersel te zien kreeg. Er werd gevoetbald op de weide naast de kerk. Octave slalomde als een hazewind tussen de molshopen. Hij scoorde het eerste doelpunt. Die zondagmiddag bleef hij tot het avondeten napraten met mijn moeder. Octave Maghaniryo, seminarist, studeerde theologie in Leuven. Hij sprak Frans. Mijn moeder was op pensionaat geweest in de Walen. Ze konden elkaar niet ontlopen.
In zijn eerste brief bedankt Octave Maghaniryo haar voor de hartelijke ontvangst. In een volgende komt hij opnieuw op Gersel terug: de zondagmiddag is in zijn herinnering uitgegroeid tot une grande fête, évocation inoubliable de l'hospitalité de votre commune rurale, madame Thiry. En hij verheugt er zich al op le jeune étudiant August terug te zien in Rome. Daar voltooide hij zijn studies en mijn moeder had hem bericht over de schoolreis. Ik was vijftien. Ik liep met ons groepje over het Sint-Pietersplein en hoorde plots mijn naam roepen. Gelukkig toeval, de gratie Gods of Afrikaans instinct: hij had in de Romeinse drukte de Hagelandse tongval herkend en haalde me feilloos uit de menigte. Diezelfde avond kwam hij met een mandfles chianti naar het pension waar we verbleven. We dronken en rookten Dunhill-sigaretten. Na het afscheid raakte ik nog tot op het toilet en sliep nadien mijn roemrijkste, nooit meer geëvenaarde dronkemansroes uit.
Mijn eerste buitenland, hij was ter plekke. Hoeveel heeft hij bijgedragen tot het ontstaan van de zachtaardige ziekte, het levenslange verlangen naar verte? Octave Maghaniryo keerde na zijn priesterwijding naar zijn geboorteland terug. Maar het ging daar niet goed, zei mijn moeder. De Congo, tachtig keer België, tachtig keer, stel u dat eens voor, zat in de miserie. De brousse slokte de zandwegen op, kroop over de golfplaten in de cités. Simba-rebellen vermoordden de gegijzelde Belgen, para's bevrijdden de | |
[pagina 722]
| |
overlevenden. Mobutu werd président-fondateur. Zaïrisation schrijft Octave Maghaniryo. Hij gebruikt hetzelfde knisperende luchtpostpapier. In de linkerbovenhoek borstelt hij met waterverf gestileerde jonge negervrouwen in hevig zwart-geel-rood. Ze dragen kalebassen op het hoofd; om hen heen kringelt tropisch groen. Tussen de regels schiet zijn bezorgheid op. Hij vraagt voorlopig niet terug te schrijven. Het nieuwe Zaïre heeft zich van de Belgen afgekeerd, contacten met het vroegere blanke moederland zijn niet meer evident. Il va de soi que je le regrette, madame Thiry.
Ik ging studeren, ik werd germanist, ik kreeg een vaste vriendin. De jaren zeventig liepen. België leek me niks, ik moest weg. Mijn moeder bezorgde me zijn recentste coördinaten: professeur au Grand Séminaire de Mutesa, Bukavu. Bukavu aan het Kivumeer, de machtige vulkanen van het Virungagebergte lagen aan de overkant. Ik noemde Gersel in mijn brief aan Octave Maghaniryo, ik schreef dat ik met zijn hulp nuttig werk kon verrichten dans son beau pays. Hij schreef terug op het vertrouwde air mail-blauw. Hij had me aanbevolen bij een hooggeplaatste zwarte geestelijke, un très brave père, die naar België kwam om coöperanten te recruteren. Het bleek te kloppen. In Brussel had ik een onderhoud met de inderdaad zeer beminnelijke directeur de l'Institut Supérieur de Bukavu, die me de werkomstandigheden ter plekke beschreef en toegaf dat er soms problemen waren met de uitbetaling van de wedden. Het geld vervluchtigde op zijn lange tocht vanuit Kinshasa. Dat stemde tot nadenken. Het Kivumeer week terug, de Virungavulkanen hulden zich in dichte nevel. Ik schreef Octave Maghaniryo dat ik hem dankte voor zijn bemiddeling, maar dat mijn moeder en ma fiancée... Zijn antwoord is één en al begrip: hij feliciteert me met mijn aanstaande huwelijk en wenst me un foyer fécond et prospère, une famille nombreuse, bénie de Dieu et aimée des hommes.
We bleven thuis. Ik werd assistent aan de KUL en hield de wetenschappelijke schijn op tot ik dertig werd. Mijn tweede dochter was toen net geboren. Een aflopend mandaat, een opzegbaar huurcontract. Het kon nog. Ik kandideerde bij de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel. Een half jaar later was de zaak rond en kreeg ik mijn eerste standplaats als handelsprospector toegewezen: Kigali, Rwanda. Ik zag het voor me: het Kivumeer, de grenspost, Bukavu. Het zou mooi zijn als hij ons door de eerste moeilijke maanden heen kon helpen. Het antwoord van Octave Maghaniryo is uitgebleven, ik heb de brief nooit verzonden. Praktische bezwaren wogen eens te meer zwaarder dan gedroomde verte. In mijn brief aan de Belgische Dienst voor Buitenlandse handel dankte ik voor het vertrouwen. Helaas was gebleken dat mijn pasgeboren jongste dochter medische begeleiding nodig had en men moest toch begrijpen dat ik in een dergelijke precaire situatie... Wellicht mijn mooist geformuleerde leugen, handgeschreven op roomkleurig briefpapier.
Octave Maghaniryo is afwezig in de jaren tachtig. Het huis in Herent, de opgroeiende kinderen, de bomen die elke nieuwe zomer langere schaduwen afwerpen in de tuin. Het buitenland deert me niet meer, ik morrel aan mijn eigen kleine verte, ik haal ze al schrijvend uit mijn diepste binnenland. In het voorjaar van 1994 schreef Octave Maghaniryo zijn laatste brief aan mijn zeventigjarige moeder. Hij was al enkele jaren | |
[pagina 723]
| |
op rust gesteld en verhuisd naar Gisenyi over de Rwandese grens. Hij dacht soms nog terug aan België, ook aan die zondag in Gersel. En we waren altijd welkom, vous-même, madame Thiry, et toute votre famille. Mijn naam was weggemoffeld. Dat stak even, maar wat volgde, was belangrijker. Mijn moeder had de wereld buitenshuis al lang afgeschreven. Overal schieten en miserie, wat moest daaruit in godsnaam voortkomen? En waarom niet? zei ik. We gaan, we gaan goddomme naar Rwanda! Octave zal content zijn en alles helpen regelen. Ik schrijf hem dat we komen, gij en ik, dit jaar nog. Ze kromp niet ineen. Denkt ge echt dat dat zou kunnen? vroeg ze. Onvoorstelbaar dat haar gerimpelde gezicht nog ooit zo zou openbloeien. En ik nam me vast voor die brief te schrijven. We zouden eindelijk gaan en ik zou voor alles betalen, tot de laatste cent.
Je weet wat er nadien gebeurde. Rwanda werd wereldnieuws. We hebben de beelden gezien. Maar de doffe hakgeluiden van de machetes, het geschreeuw en de doodskreten, dat alles is verloren gegaan. Gewapende Hutu-benden trokken door Gisenyi. In een kerk werden honderden vluchtelingen afgemaakt. Hun lijken werden met benzine overgoten en in brand gestoken. Pas onlangs heb ik voldoende zekerheid gekregen. De lijzige oudemannenstem van een missionaris van de Witte Paters aan de telefoon. Dat de Octave Maghaniryo naar wie ik destijds informeerde, nooit is aangekomen in Goma aan de Congolese kant van het Kivumeer. Dat ze hem het laatst in Gisenyi hebben gezien. En wat er daarna is gebeurd, wie zal het zeggen? Ik! Ik, godbetert, ik zal het schrijven: een machete heeft zijn vergrijsde kroeskop gespleten; zijn verhakkeld lijk is op de hoop gesmeten en in de vlammen verschrompeld.
Ik bewaar zijn brieven. Ze waren voor mijn moeder bestemd. Omdat zij de enige was die Octave Maghaniryo die ene zondagmiddag in Gersel liet vergeten dat hij verloren liep in een wolkengrijs buitenland. Hoe oud was ze toen? Midden in de dertig. Wat zij hem schreef, zal niemand ooit weten. Het is allemaal verdwenen, weggeveegd, verpulverd. Conversaties met O, woorden die afstand hielpen bezweren. Meer dan taal kan er nooit geweest zijn tussen hen. Tussen ons. Maar dat is genoeg, meer dan genoeg.
Valt daarmee te leven, beste K en K? Ik help het je hopen.
Met verkleefde groeten,
Gust August Thiry |
|