Een prijzenswaardig voornemen
In mijn jeugd was ik een briefmaniak. Met jeugd bedoeld - althans voor deze gelegenheid - de periode tussen pakweg mijn 25 en mijn 35 jaar. De eerste helft van mijn twintiger jaren was ik te intens in de weer met diverse plastiese kunsten om veel te lezen, laat staan iets te schrijven behoudens strikt noodzakelijke brieven. Voor mijn ommezwaai naar de literatuur vanaf ± mijn 25e heb ik al menige verklaring bedacht, maar totnogtoe niet één bevredigende. In mijn tienerjaren schreef ik wel gedichten - wie niet - maar dat hoofdstuk had ik als afgesloten beschouwd.
Blijkbaar ten onrechte. En van zodra het verbale voldoende terrein had heroverd op het vizuele, kwamen de zaken er natuurlijk anders voor te staan. Ik raakte bevriend met (in die volgorde) Hugues C. Pernath en Paul Snoek, en vooral met laatstgenoemde was ik in een ommezien druk aan het korresponderen. Hetzelfde gebeurde niet veel later met literaire konfraters als Jan Hanlo, Willy Roggeman, W.F. Hermans... Hoe onwaarschijnlijk het mij vandaag ook in de oren klinkt, ik schreef toen gewoon brieven voor mijn plezier.
Maar gaf deze aktiviteit mij wel recht op de titel van briefmaniak? Iedereen kan immers brieven wisselen met vrienden. De ware briefmaniak is niet noodzakelijk iemand die veel brieven schrijft. Hij is iemand met een roeping. Een ondankbare nog wel, want de ideale maniakale brief moet onbeantwoord blijven. Zoals de brief die Jan Hanlo ooit aan Albert Einstein richtte om dat genie erop te wijzen dat zijn relativi-teitsteorie op een fundamentele denkfout berustte (of iets dergelijks).
Hanlo mag dan geen briefmaniak zijn geweest in de ortodokse zin van het woord - ik zou hem eerder een gelegenheidsbriefimaniak noemen - maar bij nader toezien en als ik mezelf met hem vergelijk heb ik de term briefmaniak bij de aanvang van deze tekst te lichtvaardig gebruikt. Akkoord, ik durfde het soms aan om brieven te schrijven én te verzenden die een zinnig mens hooguit gedurende enkele sekonden zou overwegen, zonder er daarom ooit één letter van op papier te zetten. Omdat zinnige mensen nu eenmaal de kunst niet verstaan zichzelf voldoende op te jutten om de stap te zetten van gedachte naar daad. Zo richtte ik boze brieven aan instansies aktief op gebied van het openbaar vervoer zoals de Maatschappij van Belgische Spoorwegen en de Buurtspoorwegen. Zo ontving een fabriek van spuitwater mijn gepassioneerd protest tegen het feit dat hun schroefstoppen naar limonade smaakten. Als volkomen geslaagd in maniakaal opzicht konden deze missieven helaas niet worden beschouwd, aangezien ik er wel degelijk antwoord op kreeg. Laat ik het maar onder ogen zien: een waarachtig briefmaniak is er aan mij niet verloren gegaan.
Mijn mislukking hoeft anderen echter niet te ontmoedigen. Ik zeg meer: ik houd het voor mijn plicht als schrijver (ik neem die verantwoordelijkheid op, zou een minister dat formuleren) mijn medemensen daadwerkelijk behulpzaam te zijn bij het vermijden van de door mij begane fouten. Zo sosiaalvoelend ben ik nog wel. Derhalve neem ik mij hier en nu plechtig voor een handleiding te schrijven bestaande uit twee afdelin-