Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 143
(1998)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |
Gerard Walschap
| |
[pagina 466]
| |
239 Firenze, 10.6.1934 Aan Ninette WalschapLiefste vrouwke, Bijgaand briefje schreef ik in potlood te Venetië. Nu zit ik al deGa naar margenoot+ tweede dag in Florentië en heb het ongeveer gezien. Vandaag zondag waren de musea gratis te zien en heb ik de twee voornaamste bezocht: de galerijen Uffizi en het klooster van San Marco, met al het werk van Fra Angelico en met de cel en souvenirs van Savonarola. Hoe gaat het toch met u en de kinderkens en is Jeanneke daar nog? Eet ge goed en is uw oog genezen, kan Guido lopen en is alles in orde? Elke avond ben ik toch zo dood-doodmoe en dan word ik zo triestig en loop te schreien van heimwee naar u allen en vooral naar u. Dan loop ik met u te praten zoals wanneer we innig samen zijn. Wat draaf ik hier toch op die scheut grond in zee, om een rust te zoeken die toch voor mij niet is en voor een kunst die van binnen moet komen en met uitwendige verplaatsingen maar betrekkelijk gebaat is. Ik ben zo'n arm gemarteld dier, Neke. In de galerijen der Uffizi stond ik opeens voor het zelfportret van Michelangelo. Ge kent zijn leven en zijn aard wel en ook het portret. Wel een half uur heb ik er tegen staan fluisteren, ik kon het niet in mij houden. Het volk ging er onachtzaam voorbij, en het stond in een hoek. Du armer Teufel, heb ik hem gezegd, das kenne ich. Zwijg maar, ik weet het, kijk mij ook maarGa naar margenoot+ eens aan. Maar ik kan dat nu nog niet schrijven, Neke, ik ben zo overrompeld. Ook over Fra Angelico zal ik iets schrijven en dan mogenGa naar margenoot+ al die godverdomde wijwaterpissers daar groen van uitslaan (ik bedoel de zeveraars à la Van Hoeck en Van Der Hallen die die sukkelaar in de siroop dompelen). Ik moet eens lezen wat ze over Savonarola zeggen, een ‘ketter’ zoals ge weet. Ik voel nu al wel dat ik alsGa naar margenoot+ een ander mens zal terugkomen. Ik denk hier veel intenser na en het is eigenaardig, ik ben zo gevoelig als toen ik twintig jaar was. Ik denk dat dit van de vermoeienis komt, want als ge gewoon zijt altijd op een stoel te zitten is dit lopen en ketsen zwaar leven. En hoe is het met u, mijn wijfke? Hebt ge het nu rustig nu ge van uw ongeduur verlost zijt? Ge begrijpt toch ook dat er noodzakelijk vonkenGa naar margenoot+ moeten op u spatten van het vuur waar ik in brand. Heb wat geduld met mij en medelijden en begrijp ook dat ik me meer en meer in mezelf ben gaan opsluiten naar gelang ik zag welke eenzame weg ik ga. Het duurt zo lang eer men zich helemaal verklaard heeft en geheel begrepen wordt een mens als ik toch niet. Ik bedoel daarmee niet dat ge mij niet begrijpt, wel integendeel, ik spreek in 't algemeen. Er zit nu zoveel in mij opgekropt, maar ik weet niet hoe of waar beginnen. Ik heb u heel heel lief en onze kinderkens zijn mij | |
[pagina 467]
| |
alles en soms wens ik dat ge eens een week van nacht tot dag in mij kondt zien. Er zou niets meer zijn dat ge niet zoudt begrijpen en ik denk - maar het is misschien pretentieus - dat ge nog meer van mij zoudt houden dan ge al doet. Ik zou u alles, mijn goed en kwaad, willen tonen, liefste vrouwke lief, als ik dat maar kon, het diepste diep, en gij zoudt er u niet van afwenden, gij zoudt er ook niet voor schrikken, ge zoudt het liefhebben. Hier heb ik meer uren dan ooit aan vreselijke neerslachtigheid, een gevoel van niets te zijn en niets te kunnen; maar dan herbegin ik weer van voren af aan en dan kan ik uren door de stad lopen met een volheid in mij en een kracht die mij draagt en koninklijk maakt. Dan zie ik in dat ik nog niet veel gedaan heb maar rijp word om een groot werk op te trekken. Hier heb ik weer leren geloven in de kunst, het hoogsteGa naar margenoot+ woord van de mensen en het laatste ook. En als ik de zwarthemden en andere sjanfoeters langs die schone beelden en gebouwen zieGa naar margenoot+ gaan, begrijp ik dat dit alles niets is en dat de mensheid vooruitgaat en voorgegaan wordt door de kunst. Laat deze brief aan niemand lezen, hoor, anderen begrijpen dat zo van mij niet. Nu zou ik nog willen schrijven hoe zeer ik naar u verlang, maar ook dat kan ik niet. Een schrijver kan niet veel schrijven, ongeveer het tiende van wat hij zou willen. Vele vurige kussen van kop tot teen en nu ga ik slapen, eenzaam, eenzaam, eenzaam en dromen van u. [Gerard] | |
[pagina 468]
| |
244 Napels, 15.6.1934 Aan Ninette WalschapAllerliefste vrouwke, Deze morgen heb ik u een kaart gepost en nu, middag, terwijl ik op mijn kamer wat rust in albergo Centrale Napoli, via Roma 136, Napoli, zit ik u alweer te schrijven. Dit is een echt aangename stad, vrolijk, vol zon en leven. Ik had gelezen dat in de warmeGa naar margenoot+ dagen hier 's middags niemand buiten te zien was, maar ge moest eens in de straten komen. Alles vol groezelend volk en zeker 1/3 van het volk geeft er niet om, om langs de zonnekant te lopen. Het zijn goede vrolijke mensen hier. Ik heb de hele voormiddag, van half tien tot twee uur, rondgekuierd, zonder zitten, dat is 4,5 uur aan een stuk. Dan ben ik gaan eten en nu, drie uur, zit ik op mijn kamer. Ik doe de stad systematisch, per wijken. Nu heb ik heel de omgeving van het station gedaan en ben in wel honderd van die smalle straatjes geweest, waar de was drie vier verdiepingen boven elkaar over de straat te drogen hangt, waar overal kapellekens zijn en karren met fruit. Ik heb er een halve kilo heerlijke perziken gekocht en opgegeten in de straatjes, dat het sap in mijn baard liep. En de stenen op straat gespuwd lijk trouwens iedereen, 'k Heb er een paar foto's genomen met al dat volk rond mij en ik moest een lire geven voor de versiering van hun kapelleke. Hier komt ge, laat ik zeggen op de Keyserlei en de Meir, volksvrouwen tegen die wandelen met hun kleine aan de borst en die kleintjes zijn soms al zo groot dat ze de borst even goed zouden kunnen opeten als leegzuigen. De vrouwen zijn hier niet veel schoner dan bijGa naar margenoot+ ons. De moderne hebben him prachtig krullend zwart haar geoxygeneerd en hun wenkbrauwen geschoren. Hier en daar loopt er wel een magnifieke echt Italiaanse tussen, maar over 't algemeen is het niet opvallend. Wat opvallend is is de schoonheid van de jongens enGa naar margenoot+ die zijn echt Italiaans. Mij dunkt dat het procent schone jongens veel groter is dan dat van de meisjes. Ik zou hier met mijn vrouw niet willen komen want als ze een beetje temperament heeft, zou ze hier reddeloos verliefd worden en werd ze niet verliefd dan zou ik haar ook hier laten en zeggen: als ge niet meer temperament hebt, kan ik met u ook niets doen. Er is hier juist een boekenbeurs. Die heb ik zien openen met al de fascistische zwier en nu ga ik er straks weer naartoe om ze eens degelijk te bezichtigen. Ze is in elk geval op verre na niet te vergelijken met de Vlaamse boekenbeurs, maar het is ook waar dat er alleen Napolitaanse uitgevers exposeren. Ik ben deze morgen ook naar de hoofdpost geweest, maar er lag geen brief van u en ook hier in het hotel niet. Nu, ik blijf hier toch na deze nog twee à drie dagen. Vanavond voorGa naar margenoot+ het slapen gaan zal ik Baedeker eens bestuderen voor | |
[pagina 469]
| |
wat hier officieel interessants is en dan ga ik daar ook eens even zien. Ik vertrek hier 's avonds om half twaalf en ben dan 's anderendaags om 4 uur 's namiddags in Palermo. Ik zou u daar mijn adres spoedbestelling opgeven, maar dat heeft toch minstens twee dagen nodig om bij u te zijn, uw brief zeker drie, en langer dan vijf dagen blijf ik er toch zeker niet. Als ik hier zondag vertrek zal ik al veertien dagen op reis zijn. Mij dunkt dat ik nog maar pas aan het reizen ben, maar al een half jaar thuis weg, die twee dingen, reizen en thuis weg zijn, zijn bij mij geheel gescheiden. Ik heb August en Marie een tweede kaartje geschreven enGa naar margenoot+ ook aan de redactieleden van Forum, Montoyerstraat 12 Brussel. Wanneer ik zal terugkomen weet ik nog niet precies: het zal in de loop van de vierde week zijn. Zondag acht dagen denk ik hier inGa naar margenoot+ Napels weer te vertrekken voor Bologna (nog eens logeren te Rome), te Bologna blijf ik niet lang, maar die fameuze heilige wil ik toch eens zien. Dan Como en dan naar huis. Maar ik zal dan wel meer haast hebben dan ik mij nu voorstel. Nu weet ik dat ik nog naar Palermo moet en anders zelfs niet terug mag met mijn reiskaart. Maar als ik eens dat doel zal bereikt hebben, vrees ik dat Italië mij op de kop zal vallen. Ik zie in de spiegel dat ik al flink vermagerd ben, schrik dus niet, want ik eet hier veel meer dan thuis. Dat komt van het wandelen en zweten en is dus gezond. Het alleen slapen betekent ook niet veel meer voor iemand van mijn genre, wat zullen we weer heerlijk samen zijn en wat zal ik weer beter het geluk waarderen van naast je wakker te worden. En bij je te zijn zonder bekommernis om eten en drinken. Als reizen alleen maar het voordeel had dat men de genoegens van 't huiselijk huis en bed weer fris en nieuw leerde waarderen, zou dat al genoeg zijn. Dag mijn allerliefste wijfke, kus de kindertjes en mijn liefste, liefste Carke en groet allen. Gerard | |
[pagina 470]
| |
245 Napels, 17.6.1934 Aan Ninette WalschapLiefste vrouwke, Ik vertrek vanavond naar Palermo om 8.50 uur en kom 's anderendaags om 4.30 uur 's namiddags ter bestemming aan. Nu zit ik op een bank in het heerlijke park van Napels u te schrijven. Voor mij de zee en links in de verte de rokende Vesuvius. Naar Capri ga ik als ik hier terugkom. Deze drie dagen heb ik aan de stad besteed en ze verdient het. Ik ken nu de steden die ik bezocht heb zeer goed door alles te voet te doen en nooit de weg te vragen. Ga naar margenoot+ Eerst moet ik u bedanken voor uw lief, warm briefje dat ik gisteren in 't hotel gevonden heb. Het was gisteren, vrijdag, in de voormiddag aangekomen. Schrijf mij nu eens naar Napels: albergo Centrale Napoli, via Roma 136, Napoli, wanneer Tante van Parijs bij u definitief vertrokken zal zijn want daar regel ik mijn thuiskomst naar. Als die er nog is, zou het maar een halve thuiskomst zijn. En schrijf me gerust iets innigs. Niemand kan het immers lezen en de brief komt toch niet uit mijn handen. En ik heb het zo graag. Het is anders alsof ge aan een vreemde schrijft en we weten toch wat er in elkaar omgaat en welk een overwegend deel de innige zaken in ons leven innemen. Uw brief moedigt mij aan om lang weg te blijven, maar langer dan vier weken houd ik het toch niet uit. 't Is te zeggen, aan het reizen ben ik zo wat gewoon geworden en het is iets heerlijks, ook zoals ik het doe. Maar ik heb nooit zo gevoeld dat ik niet meer alleen ben. Gij en onze lieve kinderkens zijt delen van mezelf geworden en ik heb geen rust als ik ver van u ben. Wat maakt mij dat gevoel gelukkig: die haken te hebben die mij aan het leven hechten, niet alleen te zijn en een doel te hebben. Gij zijt, gij en onze kinderkens, mijn enig doel. Gij moet gelukkig zijn en vrolijk. En onze kinderkens ook moeten dat zijn en worden. Geen banale mensen, hoor. Ik hoop dat zij veel van de ongedurigheid van hun vader mogen erven, alleen maar zonder de onmenselijke tragiek. Maar de drang, het zoeken, het streven, het niet tevreden zijn met biefstuk en brood, dat, hoop ik, mogen ze van mij erven. Dat zal hun leven vol en rijk maken, dan zullen ze werkelijk leven. Ik heb gisteren hier op deze zelfde plaats toch zulke heerlijke avond en nacht doorgebracht. Ik zat hier op een kaaimuur met de zee aan mijn voeten en achter mij, op het terras van een hotel, een zestal muzikanten, twee dames, vier heren, die prachtige slepende echt zuiderse, lichte, sentimentele muziek uitvoerden. De grote stenen waarop ik zat waren nog warm van de zon en de zee is hier zo stil dat men ze nauwelijks hoort. Toen was ik toch zo gelukkig. Ik berustte er helemaal in te zijn wat ik ben en onrustig te dolen, omdat dit mijn lot is en in zekere zin mijn beroep. Ik ben | |
[pagina 471]
| |
er mee tevreden, zelfs gelukkig nu, en ik geloof weer in de waarde en taak van kunst. Ik ga over Italië schrijven en dat zal mij de gelegenheid geven sommige dingen uitdrukkelijk te zeggen, die ik in een roman niet zeggen kan. Milaan is het onthaal van Italië, ik word er opgenomen in het volk. Venetië doet mij weer geloven, niet geloven in de religieuze zin maar in de waarde van de geest en in de mogelijkheid om hem tot uitdrukking te brengen harmonisch en volkomen, zoals dat architecturaal in de Piazza San Marco en wat er om ligt tot uitdrukking is gebracht. Daarna is Florentië de bezinning op het verleden, de terugblik op het grote dat vroeger door de geest verwezenlijkt is. Dan wordt Napels de levensaanvaarding in rust en blijheid. En ik weet nog niet wat Palermo zal zijn, maar ik stel mij voor dat ik daar als een apotheose van het leven zal zien en er een droom beschrijven van de volmaakte mens die, zoals gij weet, in wording is. Daar ga ik dan een schoon stukje schrijven over de mens en de wereld van de toekomst, een leven zoals in een wereld die men paradijselijk zal maken, zoals dit land hier reeds in Napels is. Een toekomstbeeld. Ik schrijf dit alles nu zo maar gek en ordeloos op, ziehier voornamelijk waarom. Er is hier een heel chique dame van ongeveer zestig naast mij komen zitten, die wel zeven talen even vloeiend spreekt en als ik ophoud telkens begint te babbelen over allerlei. Ik ben als een speelding in haar mond, en zij is zo salonfähig en werelds beleefd dat ik mij een arm jongske van Londerzeel voel. Ik blijf maar doorschrijven omdat ik haar gebabbel vermijden wil en haar verplichten heen te gaan. Maar ze is taai en vindt mij zeker interessant om mee te spelen, een verlegen manneke dat haar amuseert. Ging ze nu maar weg, dan zat ik eens zo vrij. Ik zal ook een kaartje schrijven aan Jeanneke en nog een aanGa naar margenoot+ de Gorissen, alhoewel die nu zeker al het eerste uit Florentië moeten gekregen hebben. Die dame is een psychiater, Oostenrijkse van geboorte en zij houdt niet van Hider en Mussolini. Haar vader was een beroemd advocaat en zijzelf heeft geen scholen gedaan, maar een ontwikkeling dat zij heeft, iets buitengewoons. Het is al twee uur, ik ga eten. Ik had deze brief inniger willen eindigen, maar nu gaat het niet, met dat mens naast mij. Zij zit maar te kijken en te wachten tot ik gedaan heb. Dag mijn liefste, allerliefste vrouwke, dag mijn liefste kinderkens, dag Hugo, dag Guido, dag Lieven, dag mijn lief lief lief Karelke. Vele dikke kussen. Jongens, als ge groter zijt reizen we samen, hoor, naar Zwitserland, daar is alles bij elkaar: zee om in te spelen, gras om in te duikelen, zand om in te graven en bergen om af te rollen. Ik beloof u dat we dat allemaal zullen gaan zien. | |
[pagina 472]
| |
En nu nog vele dikke kussen aan u allen; dag allemaal Gerard
Groeten ook aan Leonie. Liefste vrouwke lief, het is uw naam- en verjaardag geweest, maar we zullen dat allemaal thuis vieren. Ik breng u ook iets moois mee, zoals ge nog geen cadeau gekregen hebt en ook een schoon speelding voor de kinderkens. Nog veel meer innige vurige zoenen en nu ga ik posten. | |
[pagina 473]
| |
249 Palermo, 21.6.1934 Aan Ninette WalschapAllerliefste wijfke, Dit is mijn laatste schrijven uit Palermo. Deze avond (donderdag) om 7 uur vertrek ik met de boot en kom te 6 uur ongeveer 's morgens te Napels aan. Ik zou hier wel willen blijven, maar niet alleen en niet in een hotel. Met u en onze kinderkens in een ruim huis met dikke koele muren en kleine vensters, met grote terrassen en een daktuin vol druivelaars. Een grote boomgaard vol citroen-, appelsien- en vijgenbomen en cactussen van anderhalve meter hoog, waarvan de vruchten zoet en sappig zijn als een meloen. Het leven zou ons hier een vierde kosten van in Antwerpen, want men leeft hier sober en gezond. Hier zou ik schrijven, schrijven, in een ruim, koel vertrek met een venster naar de zee terwijl jij op de terrassen in een strandstoel of tussen de bomen in een hangmat zou liggen. Voor jou geen kookzorgen, want koken doet men hier haast niet. Nu en dan wat vlees in de pan, te eten met brood en citroensap, of wat macaroni met fijne geraspte kaas, of eierkoek eveneens met die kaas. En toch zou je het gevoel hebben van luxueus te eten, het lichaam vraagt hier niet meer. Voor jou ook geen zorgen voor kleding. Thuis een broekje voor de kinderen en als ze uitgaan daar een bloesje over. Voor mij een linnen wit pak, zeer fijn linnen of liever mooi grof en een hemd. Thuis broek en hemd en om uit te gaan het jasje er over. Voor jou, ja voor jou? Een broekje, een büstehalter en daar een wit kleedje over, blote armen waarover een waaierig doorschijnend manteltje. Alle dagen worden er een paar stukjes gewassen, een kwartier in de zon gelegd of gehangen en klaar is de was. Vijf maal per jaar citroenen en appelsienen, dus praktisch altijd rijp fruit en wat is dat toch heerlijk. Perziken en allerlei soorten pruimen om ter meest. Vijgen. Allerlei heerlijke bloemen die men bij ons slechts in serren met heel veel zorg kan kweken, groeien hier vanzelf, zo gemakkelijk als onkruid. Ik ben met de tram naar Monreale op een berg geweest. Langs de tramweg, geheel in 't wild, waar bij ons netels en distels groeien, stonden hele bossen geraniums, meer dan een meter hoog, en allerlei andere heel fijne serrebloemen. De heer die ik hier ontmoet heb zei me dat het leven hier alleen voor de vreemdeling duur is, maar in het huishouden zeer goedkoop. Men leeft hier gemakkelijk, gezond, zonder veel werken en als het werk voor mij ongeveer hetzelfde zou zijn, voor jou zou het niet het vierde zijn van nu. Wat zou jij hier bloeien en rustig-lui-gezond worden. Het is hier alleen te warm voor wie in de zon veel lopen moet. In de huizen is het heerlijk koel. Men sluit de vensterblinden langs de zonkant en leeft met deuren die nooit toe gaan, overdag binnen, van in de late namiddag op terrassen. Geen lastige zomerbeestjes. Slaapkamer- | |
[pagina 474]
| |
vensters met flinke tralies en vliegennet en 's morgens wordt men wakker in de zon. Dit is een paradijs. Met de boot tot Genua, van Genua met de trein, doet men het op twee dagen en het bootleven is niet zoals een treinreis, waar men stilletjes moet blijven zitten. Een mooi vriendelijk volk met een uiterst lief-zangerige taal. Voor jou kerken in overvloed en veel gevoelige devotie. Alles wat je maar dromen kunt. Nog geen lust? Je moet wat reizen om te zien hoe klein en benepen dat ‘katholieke Vlaanderen’ met zijn mist en regen en kleingeestige mensen is. Ik weet wel dat de mensen overal dezelfde zijn en hier zijn ze in hun denken een eeuw ten achter, maar ze zijn hier goedmoedig, lachen graag en nemen niets al te zeer au sérieux. Ze zijn niet kleinburgerlijk egoïst en kribbig. Nog geen lust? En toch ben ik momenteel blij te kunnen vertrekken. Ik ben hier wat te dapper geweest met in de zon lopen en ik heb eens een glasGa naar margenoot+ Italiaans bier gedronken. Nu ben ik zowat in het geval van de man die al die purges genomen had en niet meer dierf hoesten. Ik krijg het lek hier niet dicht en stel mijn hoop op Napels, waar de wijn minder gealcoliseerd is en mij een beetje verstopte. Ik zou niet graag de krachten verliezen die ik tot nu toe verzameld heb. Het ergste is dat ik vanmiddag met die heer (Jean Huber, via Biscottari 2, Palermo, bewaar dit adres) moet gaan dineren. Als grand seigneur heb ik hem uitgenodigd omdat ik niet anders kon. Hij is zo lief en als ik ooit een Italiaanse uitgever zocht moest ik mij tot hem wenden. Nu, het mag mij desnoods 6O L. kosten, ik heb toch nog niet de beest uitgehangen en werp er mijn budget niet mee overhoop. Ik breng jou en de kinderkens iets moois mee, hoor. Voor jou iets waar je heel blij mee zult zijn, denk ik en als ik voor Leonie eens een flesje parfum meebracht? Ik weet niets anders uit te denken voor haar. Maar voor niemand anders breng ik iets mee. Wil je wat voor Jeanne en Renée, dan kopen we dat in Antwerpen, van mijn centen wel te verstaan. In Napels ga ik recht naar het hotel om te zien of je brief er al is, waar ik zo naar verlang. Gisteren heb ik heel de dag aan jou nog inniger gedacht omdat je dan, meende ik, mijn brief ontvangen had of kreeg je hem al dinsdagavond? Ik hoop maar dat die buikloop mij niet te veel achteruit zet, anders is de thuiskomst te flauwkens en benauwd. En nu ga ik hier maar eindigen, liefste wijfke en kinderkens, om deze brief te posten en me klaar te maken tegen dat Mr. Huber mij hier in het hotel komt halen. De laatste week, na mijn vertrek uit Napels, schrijf ik niet veel meer, elke dag een postkaartje. Innige, vurige zoenen voor jullie allemaal. Zondag tellen we al flink af. Gerard | |
[pagina 475]
| |
251 Napels, 22.6.34 Aan Ninette WalschapAllerliefste vrouwke, Ik ben hier halfdood in Napels aangekomen, heb in het hotel je beide brieven in één omslag gevonden, wacht nu op antwoord op mijn brief uit Palermo en zit op een bank in het park te schrijven. Twee dagen aan een stuk heb ik in Palermo niet gekakt maar gespoten! Zo ben ik op de boot gegaan. Hij vertrok om zeven uur en ik heb de eer aan mij genomen en ben tien minuten na zeven beginnen te... kotsen, de eerste van allemaal. Een oud wijf van 60 à 70 was ik nog voor. Van acht uur tot elf heb ik de w.c. niet meer verlaten, afwisselend tien minuten spuitend en tien minuten kotsend, och laat het mij met de lelijkste woorden zeggen. Dus gedurig opstaan met mijn broek in mijn handen om over te geven en weten dat dat zo tot 's morgens zes uren moest duren. Als ik jou en de kinderkens vergeten had was ik zonder enige twijfel in zee gesprongen. Om elf uur schoot ik opeens met een schrik wakker. Ik had ons Carlake zien in zee vallen en wilde haar redden. Ik zat op de w.c.! In de andere w.c. naast mij zat er een te braken en schreiend te kermen. Buiten floot de wind door de patrijspoort, de machines zoemden grof, ik huiverde van koorts en het zweet perste er uit als uit een citroen. IkGa naar margenoot+ dacht aan jullie allemaal en schreide een beetje. Dat was de hel. Zo zat ik diep voorover op de w.c. en voelde dat het overging. Kon ik maar op mijn bed geraken, dacht ik, en op mijn buik liggen. Ik stond recht, maar braakte weer, ik meende dat mijn maag zelf eruit kwam. Weer mij neergezet en weer ging het over. Toen ben ik op mijn hurken gaan zitten, met mijn knieën zo dicht mogelijk tegen mijn borst en in die houding ben ik door de gang gekropen en op mijn bed geklauterd langs het ijzeren ladderke. Onder mij lag een dikzak te snorken. Zo ben ik gans gekleed op mijn buik blijven liggen, mij met de handen aan de zijkanten vast op het bed drukkend, tot de boot hier in Napels goed stil lag. Als ik me maar dierf loslaten wiegelde alles dooreen. Nooit of nooit kom ik nog op zee. Voor geen fortuin ga ik naar Capri. Toen ik deze morgen even langs de spiegel ging dacht ik dat ik mijn slaapkameraad zag. Ik was van plan hier in Napels te blijven tot ik weer wat op mijn stekken zou zijn, want zo wilde ik in geen geval thuis komen. Ik was inderdaad van plan juist vier weken weg te blijven, omdat ik me dat nu zo voorgenomen had, maar nu gij een klein beetje aandringt kan ik de bekoring niet weerstaan. Maar het zal waarschijnlijk woensdag worden eer ik thuis zal komen. Als ik de reis weer overhaast en 's nachts moet doen schiet er van mij niets meer over en dat zou geen thuiskomst zijn. Ik kom nu stillekens afgezakt en dan krijgt ge mij fris en gezond terug. Dat heb je toch ook liever, hé. | |
[pagina 476]
| |
Hier in Napels zou jij zeggen dat het vreselijk heet is, maar voor mij is het nu zalig warm in vergelijking met Sicilië. Ik koester mij hier in de zon en rust en voel dat ik weer bekom. Ik schrijf u mijn ellende omdat ik toch ongeveer thuis ben tegen dat mijn brief aankomt. Nu wordt hier naast mij een slaper wakker die mij niet meer gerust laat, een mecanicien sedert zes maanden werkloos en die omkomt, zegt hij, van honger. Hij wil boeken voor mij schrijven die ik dan maar te vertalen heb. Hij wil met mij mee naar België en daar werk zoeken. Ik moet enkel zijn reis betalen en ik moet ‘al mijn personee’ dan maar doorzenden. Hij zal al het werk doen en ook met de schrijfmachine, voor de kost en kleding. Als ik hem maar meeneem. Dat doet mij dit ellendig lijf vergeten. Dan word ik wild tegen een wereld die zo rijk is en waar de mensen de anderen laten verhongeren. Het kan mij niet schelen, ik geef deze stakkerd 10 L. en drinkt hij ze op, ook goed, ik kan dat niet op mijn consciëntie laten zitten mee te doen aan de smeerlapperij die ik hier zie met al dat militarisme. In de haven van Palermo lag het vol oorlogsboten, die elke avond voor duizenden franks zoeklicht verbrandden. Het is elf uur, ik ga voorzichtig proberen of ik wat kan eten en het in mijn lijf houden. Zorg jij er ook goed voor dat je wat verstruist bent tegen dat ik terugkom en mocht je oog dan toch ook maar genezen zijn. Wat zegt de dokter er van? Zodra ik terug ben moet ge eens naar de dokter van Mr. Braeckmans gaan. Niet meer schreien nu, lief beestje, nog enkele dagen en het is feest. Dag kinderkens, dag Hugo, dag Guido, dag Lieven, dag Carla, ik breng jullie iets moois mee hoor. Gerard |
|