Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 142
(1997)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 388]
| |
[pagina 389]
| |
Huub Beurskens, Suikerpruimen gevolgd door Het lam. Meulenhoff, Amsterdam, 1997.De bijenwolfIn Suikerpruimen, het eerste deel van Huub Beurskens' dubbelroman, kijkt Stein verbijsterd naar bijenvangende insecten op het eiland Samos. De bijenwolf of graafwesp heeft de gewoonte honingbijen te overvallen en verlammen, en de honing uit de maag van de gedode bijen te zuigen, als voedsel voor zijn larven. Stein is er zich nog niet van bewust dat zijn vrouw Patty John nogal op zo'n bijenwolf lijkt. Hoe stel ik me Patty John voor, een vampierachtige vrouw die Stein tot zelfmoord drijft en later haar tweede echtgenoot Ruben in een artistieke installatie tracht te vermoorden? Bladerend in een boek met foto's van Juergen Teller, herkende ik ze in Kate Moss. Hoe ze mannen aanlokt. Het naar de kijker gedraaide hoofd, de geopende, vochtige mond, de hagelwitte tanden, de klakkende, beweeglijke tong, licht opgekruld met onderaan een gleufje (wie berijdt mij?), de licht obscene oksels (de haartjes en plooitjes, de holtes), de door het strakke, jonge vel zichtbare sleutelbeenderen (de minnaar kan deze vrouw ook onder de huid betasten), het spel met variaties van dieprood (oogschaduw, lipstick, T-shirt), dat doet verlangen naar de binnenkant van dit lichaam. Tegelijk is Kate Moss ongenaakbaar, gevaarlijk voor wie haar benadert. Ze kijkt - vanuit haar gezichtspunt - naar rechts, weg van het slachtoffer, houdt haar linkerarm nonchalant in haar zij, de rechter wat lager, waardoor ze haar bekken een licht draaiende beweging geeft, en ze is geheel en al asymmetrie: haar rechterschouder wat hoger opgetrokken, net als de rechterwenkbrauw, en alleen op haar dalende schouder ligt een haarlok; met haar linkerarm frommelt ze haar T-shirt omhoog, in prikkelend-rode kreukjes, maar aan de kant waarnaar ze kijkt, gebeurt er niets. Kate Moss. Patty John. Sterk en kwetsbaar, frêle en duivels. Patty John speelt met mannen. Eerst met verzekeringsdeskundige Stein, die haar na enige tijd begint te vervelen: ‘Nooit eens iets echt verrassends, voor mijn part iets rottigs; je bent zo dodelijk betrouwbaar! Altijd hetzelfde. Eeuwig hetzelfde.’ Het leven vloeit en zwelt, maar Stein is ‘bang en blind’ voor alles wat niet in zijn geprogrammeerde leventje past. Patty John wordt verliefd op Steins tegenbeeld, Ruben, die lichtsculpturen en video-installaties maakt. Tot ze ontdekt dat hij een tweederangskunstenaar is en ze terugdeinst voor zijn verlangen naar een kind. Daarop knapt ze af, en ze ervaart nog slechts ‘alleenheid’. Door de tragedies die ze in mannenlevens veroorzaakt, voelt ze zich soms een Klytaimnestra, maar die éne misdaad zal Patty John niet begaan: moeder worden, een kind toevoegen aan de lijdende mensheid. Ze stelt vast dat ze ‘genadeloos en gewetenloos’ mannen aantrekt en vernietigt. Ze kijkt verbaasd toe hoe ze, na de zelfmoord van Stein en de (ver- | |
[pagina 390]
| |
meende) moord op Ruben, met een jonge leerling - een ‘kouros’ - naar Griekenland reist en het haar moeite kost om ‘haar handen, lippen, tong en tanden van de schakelende en sturende kouros af te houden’. Hoe ze zich overgeeft aan paringen boven op een vesting, onder tegen een rotswand, tussen een muur en een oude vrachtwagen en achter een discotheek. Vervolgens ‘Strand: 69. Door naar Olympia. Hotel Apolloon. Cunn. & fell. op beboomd en overwoekerd hippodroom.’ Enfin, Patty John wordt bekoord ‘door de jongensachtige vrijgevochtenheid en viriele fysiek van een achttienjarige met oerwoudcharmes van een geboren verleider’, zo voegt een ironische verteller eraan toe. Vernietiging van mannen, verleiding van jongens, weigering van kinderen. | |
PraecoxPatty John maakt deel uit van een spinnenweb van relaties en personages, die allen gemeen hebben dat ze niet kunnen of willen participeren aan het volle leven. Zo heeft Ruben last van een praecox-probleem. Hij tracht daaraan iets te doen door ‘kort voor de daad’ op het toilet of in de badkamer te masturberen. Als maker van installaties houdt hij van Edward Kienholz' ‘While Visions of Sugar Plums danced in their Heads’, waarop een slaapkamer te zien is met twee copulerende figuren in bed; in hun hoofden werden de beelden getekend waaraan ze denken: seks- en strandscènes. Rubens commentaar is van groot belang, ook al omdat er naar de cover en titel van Beurskens' roman verwezen wordt: ‘Maar bij mij dus juist geen orgiastische suikerpruimpjes in het hoofd! Orgasmeremmers alstublieft!’ Leven, ejaculatie, voortplanting... moeten worden afgeremd. Ooit heeft Ruben eraan gedacht om dan maar ineens voor een trein te springen. Maar hij heeft het niet gedaan, en daardoor misschien de zelfmoord van zijn eerste vrouw Fanny veroorzaakt. Hij heeft nooit van haar gehouden, hij heeft haar gebruikt en vervolgens gedumpt. Praecox. Hoewel die Fanny zelf al de indruk gaf te licht te zijn voor het zware bestaan: frêle gestalte, meanderende aders zichtbaar door de huid, niet eten, anorexia. Ook Stein maakt op zijn zevenentwintigste een einde aan zijn leven, even nadat zijn vroegere echtgenote Patty John in het huwelijk trad met Ruben. Steins regelingswoede maskeert paniek en angst. Meer dan Patty John vermoedt, gelijkt hij op haar. Als ze samen een paradijselijke vakantie op Samos doorbrengen, zegt Patty John dat hun verblijf pas dan ‘een godengeschenk’ en ‘echt volmaakt’ is mocht er uitgerekend in de week die zij hebben genoten, niemand op Samos zijn gestorven. Ze wil duidelijk de tijd stil- | |
[pagina 391]
| |
zetten in een soortement hof van Eden, vol citrusbloemen, klimrozen en kamperfoelie. Volmaakt geluk, en geen enkel vers graf! Absurd en ontroerend is Steins poging om de data op nieuwe grafzerken te trukeren en zo de utopie van het paradijs intact te houden. Maar op nog een andere manier wordt het gevecht met de dood verloren. Patty John ziet op Samos hoe een hagedis met zijn voorste helft gevangen zit in een fantablikje en hoe het gefolterde dier zich zinloos voortbeweegt. Dat beeld inspireert haar voor een moordpoging op Ruben, die toch al met zijn installaties in een suïcidale sfeer zit. Nu zal ze de flinterdunne grens tussen werkelijkheid en fictie doorbreken. Patty John helpt Ruben met een performance, waarbij hij - het bovenlichaam vastzittend in een reuzenblik - blinde rushes door de kamer houdt. Voor ze met haar kouros naar Athene vertrekt, hangt ze de ingeblikte Ruben aan het plafond, met een touw rond de enkels. Maar bij haar terugkeer ligt het reuzenfantablik midden op de vloer, leeg, het touw los, geknoopt in een inviterende strop. | |
SiliconenHet wordt steeds onduidelijker wie Patty John, wie Stein en Ruben zijn. ‘Trouwens, helemaal tot op de bodem kijken kan en wil niemand, toch? Misschien alleen al uit angst dat zo'n bodem er niet blijkt te zijn’. De ‘black box’ waarin we al onze herinneringen bewaren, is een lege doos. Alles vloeit, en niets is herhaalbaar. Patty John verwijst naar Herakleitos: ‘Nooit kon je een tweede, laat staan een derde keer op dezelfde wijze door hetzelfde klare water van hetzelfde beekje waden’. Waarom maakt ze als een bijenwolf al haar minnaars stuk? Mensen zijn hersenschimmen en relaties fata morgana's. Wat echt lijkt, is achteraf vaak schijn. Eén keer kan Patty John er niet aan weerstaan te kijken in de spiegel, om te weten wie ze in feite is. Ze heeft net een zwarte agenda van Stein teruggevonden, met daarin haar eigen woorden ‘Paradijselijk!’ Maar nu weet ze hoe ze Stein heeft gedropt en hoe hij zich door het verhemelte heeft geschoten. Ze kijkt dus in de spiegel van de kaptafel, alleen in de slaapkamer, zittend op de rand van het bed. En ze begint onbedaarlijk te huilen. Wat ziet ze? Ik wist het niet toen ik het las. Nadien bezocht ik de expositie ‘Groene Pasen’ van Bart Cassiman, in Deurle bij Gent. En daar zag ik wat ze zag, in een object van Dianne Hagen. Een gebroken spiegel, die alleen fragmenten van een gelaat had kunnen weerkaatsen, maar die zelfs dàt niet doet. | |
[pagina 392]
| |
Dianne Hagen, Zonder titel, siliconenkit, spiegel, jashaken, wissellijsthaken, 1994
Waar de kijker wat kan zien, in het midden, is een groot stuk spiegel weggevallen. En in dat gat, waar je niets kunt zien, want er is geen spiegel, zie je toch iets, iets wat je niet wil zien: een amorfe vleeskleurige massa bindmiddel, bestaande uit siliconen. Wegens zijn elastische eigenschappen gebruikt men siliconen ook in de plastische chirurgie. Dat wordt hier ironisch omgedraaid: waar de kijker een fraai spiegelbeeld zoekt, ziet hij een vormeloos ding, dat met een onzichtbare hand via jashaken naar je toe wordt getrokken. Als je zo ‘jezelf’ ziet, barst je in tranen uit, of vind je een geknoopt touw aanlokkelijk. | |
HyperboelieHuub Beurskens heeft een dubbelroman geschreven, en ik heb nog niet veel verteld over Het lam, dat op Suikerpruimen volgt. Het tweede deel is een spiegeling van het eerste, maar toch anders, meer een soort essay, een metaboek over het onontwarbare kluwen van werkelijkheid en fictie, en over de onmogelijkheid zo iets als een ‘dorado’ te bereiken. Voor de schrijvende hoofdpersoon lijkt elk doel onbereikbaar. Hij beklaagt er zich over dat iemand met zijn boek aan de haal is. Een zekere Caspar Wittel leeft zijn geplande roman vòòr en maakt hem daardoor overbodig. Die roman moest handelen over kleigroeven én over het carnaval. De kleigroeven in de streek van de schrijver bevatten fossiele resten, en die verwijzen naar een prachtig literair thema: een dorado, een mythisch aards paradijs. Maar dat ‘herinneringsterritorium’ wordt hem door Caspar Wittel afgepakt, want die begint de facto de kleigroeven te onderzoeken, in de hoop een Nederlandse ‘Pithecanthropus’ te vinden. Voorts lijkt Wittel op de schrijver, en ook op de personages uit Suikerpruimen: gerichtheid op een obsessie, geen kinderen, geen duurzame relatie. Als Bianca van hem een kind wil, reageert hij op de ons bekende wijze: waarom het lijden voortplanten? En hij vraagt zich af of de mens wel beseft hoevéél kinderen er alom worden bijgemaakt, bijvoorbeeld tijdens de luttele seconden dat een lezer een zin leest, deze zin? Bianca verdwijnt letterlijk tijdens het carnaval - ook nu is Wittel de schrijver te vlug af -, maar niemand komt de ‘ware’ toedracht te weten: heeft Wittel Bianca vermoord, of is hij wanhopig op zoek naar haar? De schrijver vindt in de steengroeve de ‘missing link’ van het bewijs voor de misdaad, maar zijn roman Het lam, die we intussen wel hebben gelezen, is hij kwijt. Hij is nog wat kwijt: zijn herinnering aan zijn jeugdliefde Vera, die naderhand | |
[pagina 393]
| |
de dochter van ... Bianca blijkt te zijn. De levens van de schrijver en van Wittel vormen een soort Siamese tweeling. Ik zei het al, Het lam heeft dezelfde thema's als Suikerpruimen, maar is meer essayerend uitgewerkt. Ook de stijl is anders. Valt de eerste roman op door de lichte toon van de grappige verteller en flink wat kitsch - hij heeft iets van een keukenmeidenroman,Ga naar margenoot+ een triller, een seksboek, en nog zo een en ander -, dan lijdt de tweede roman aan een soort hyperboelie van de stijl. Dat ligt aanvankelijk aan de ‘descriptomanie’ van de vele brieven schrijvende Wittel, maar meer en meer neemt de schrijver Wittels stijl over, zodat hij niet alleen zijn leven (de herinnering aan Vera, de obsessie voor fossielen) en zijn roman, maar ook zijn stijl verloren heeft. Maar ik vind dat niet zo erg, want die hyperboelie hééft wel iets. Het is alsof Huub Beurskens zelve met moedwillige, weerbarstige, ellenlange zinnen de obligate ‘hilarische’ toon en minimale stijl van vele Nederlandse romans, en van zijn eigen recentste romans doorbreekt. Het einde van de ‘less is more’-periode, nu ook in Nederland? Lees A.F.Th. van der Heijden, Thomas Rosenboom, Wessel te Gussinklo. Lees Het lam. Ik hou van die nieuwe barok. |