betekent zal blijken voor de lezer die ook op die betekenis van het woord bedacht is.
Zwart van het volk bevat immers, behalve het verhaal van Wims actuele activiteiten in Nigeria - analyse van grondstalen voor de verbetering van de landbouw - ook het verhaal van verzonken stemmen uit zijn geboortedorp en wat die over vroeger te zeggen hebben. Pleysier suggereert dat beide verhaallagen meer met elkaar vandoen hebben dan men op het eerste gezicht zou denken. Dat verduidelijkt hij met de legende over De Kweb, een broedplaats van zeldzame vogelsoorten en een moeras waarin een kapel bomvol mensen in lang vervlogen tijden weggezakt zou zijn. Als kind legde Wim in de winter zijn oor op het ijs om te luisteren naar het kleppen van de klok en naar de stemmen van de mensen diep beneden, want die zouden dan te horen te zijn.
Nadat hij zich die legende uit zijn kindertijd herinnerd heeft, confronteert Wim ze in een afsluitende bedenking met zijn huidig werk als bodemdeskundige: ‘Zand, klei, modder en slijk: daar wist hij tegenwoordig het allerfijnste van. Maar van dat lawaai en dat rumoer daarbeneden, dat begreep hij, nog altijd, veel minder.’
Ook in Zwart van het volk blijft Pleysier het hoofdthema van zijn schrijverschap uitdiepen: afrekening met het dorpse verleden, door altijd opnieuw te proberen het te begrijpen; gehoor geven aan de stem van de moeder, die zo nadrukkelijk is blijven klinken ook na haar dood (zoals in Wit is altijd schoon) en die hij in haar brieven aan hem in Nigeria heeft beluisterd met een mengsel van ergernis en ontroering, nooit te verloochenen, want zij is zijn moedertaal.
De bezinning op die moedertaal is een constante in Pleysiers oeuvre en ze is ook sterk aanwezig in Zwart van het volk. Tijdens zijn vlucht van Brussel naar Lagos overdenkt Wim hoe de keuze van zijn universiteitsstudie eigenlijk al deel uitmaakte van een plan om voorgoed van zijn geboorteland, familie en moeder af te geraken. Zijn dissertatie over de colloïdale eigenschappen van klei schreef en verdedigde hij in het Engels, zijn emigratie uit het Nederlands werd nadien almaar nadrukkelijker. Zijn kinderen zijn in het Engels opgevoed, maar kennen wel enkele versjes uit het hoofd die hij zelf nog van zijn moeder geleerd heeft, zoals ‘Vis, vis, lange vis / die van de nacht / gevangen is’.
Wims conclusie luidt dan: ‘Het is schamel. Het is weinig. Het is simpel. Het is belachelijk en onnozel. Het is niet veel nee. Maar het zijn versjes die de smaak hebben als van een snoepje waar de tong en het gehemelte naar verlangt af en toe na het Engels waar de mond dagelijks mee gevuld is. Jan Huygen in de ton.
Moedertaal die lekker is, die aangenaam in de oren klinkt. Maar die dan terzelfdertijd ook altijd zo zeer doet vanbinnen.