kan en gaat het tegenwoordig maar studeren.’
Gewoonlijk is Kuipers niet zo expliciet in zijn botte afkeer van wetenschap. In ‘ISBN’ én in de literaire tijdschriften-rubriek (die hij soms ook van de chef mag doen) is hij meestal geniepiger. Dan verschuilt hij zich bij voorkeur achter de rug van een ander, in de Volkskrant van 21 februari J.P. Guépin, die meende: ‘De studie Nederlands moet afgeschaft worden, hij is uitermate schadelijk’.
Duidelijk is daarmee dat óf Guépin óf Kuipers taalkundig wel een studie Nederlands hadden kunnen gebruiken, maar Kuipers krabbelt snel door naar de volgende brede rug om achter te schuilen: ‘Ik weet niet of iemand als Maarten 't Hart het met die uitspraak ten volle eens is. Hij heeft zich bij verschillende gelegenheden uiterst neerbuigend uitgelaten over neerlandici die de literaire kritiek beoefenen. Dat kan hijzelf beter.’ Dat laatste - voor alle duidelijkheid - is geen grapje. Kuipers steekt bloedserieus de loftrompet op de reeks ‘kritieken’ die 't Hart een jaar lang, om en om met Hugo Brandt Corstius, in NRC Handelsblad schreef over de 52 romans van Vestdijk. Mij bleef er vooral van bij dat het niveauverschil tussen Brandt Corstius en 't Hart al snel zó groot werd, dat het niet alleen gênant was voor de lezer, maar dat Brandt Corstius zelf ook steeds gegeneerder leek vanwege de volslagen idioot waarmee hij een noodgedwongen duobaan bekleedde. Onbetwist hoogtepunt van 't Harts kritische kunnen was de afwijzing van een boek van Vestdijk op grond van het feit dat erin zo verschrikkelijk veel gerookt werd. Als arts had Vestdijk toch beter moeten weten! Aldus 't Hart.
Dat soort kritiek heeft dus Kuipers' voorkeur boven die van mensen die er voor doorgeleerd hebben. Niet toevallig is Maarten 't Hart inderdaad ook zo'n hartstochtelijk verdediger van de literaire amateur. Zoals in zijn beschouwing ‘De opmars der neerlandici’ in Een dasspeld uit Toela: ‘Je kunt het hele academische literaire bedrijf zien als een gigantische poging om de interpreteerzucht te legitimeren, om de literaire leek de wind uit de zeilen te nemen [...]’. Zoals de medische wetenschap een poging is om de kwakzalver op de kermis brodeloos te maken, zou ik denken.
Kuipers en 't Hart staan niet alleen met hun vernietigende statements over neerlandici. Het rijtje is moeiteloos uit te breiden van Lydia Rood tot - zeer recent in de VPRO-Gids - Arnon Grunberg. ‘Over bijna elk vak dat zich een wetenschap noemt wordt een hoop onzin beweerd, maar wat op universiteiten over literatuur wordt gezegd slaat alles’, weet die laatste. Waar Grunberg dit op baseert, is trouwens een raadsel. Hij bewijst alleen maar nooit een bijvak Schriftelijke Taalvaardigheid te hebben gevolgd (dat wil zeggen als de geciteerde zin tenminste logisch zou moeten zijn. Dan had Grunberg het eerste ‘over’ beter in ‘in’ veranderd). Deze schaamteloze anti-intellectuele instelling zou je makkelijk met biografismen kunnen verklaren. Grunberg heeft nooit iets geleerd, Maarten 't Hart leerde voor bioloog, wat eigenlijk een afdoende verontschuldiging is voor 's mans hele leven en werken, Kuipers maakte zijn studie Nederlands nooit af. Ze hebben allemaal wel een reden voor ressentimenten.
Maar dat zou al te makkelijk zijn. Ik wil liever wijzen op een gemeenschappe-