| |
| |
| |
Erik Spinoy
De onbegrepenheid ervan
Wat vangt men met een vloer van puur cement nog aan,
ook als hij fraaie bloempotrode bloemmotieven draagt?
Na jaren vacuümbestaan kan likken pas ontstaan
aan deze lang verhoopte, ingebroken zool, zoals
het licht er blinkt dankzij een vlies van vet alleen.
Wanneer de reuk van vocht, complexe schimmels
op behang en steen zich om de leden in katoen
en watergroen terlenka (naar de schijn verluidt)
voorgoed onsterfelijk maakt, resteert geen keuken
in het huis - geen roestvrij stalen kraan die
naar de aangekoekte spoelbak mikt en geen
stilzwijgende propeller in de ruit waaraan
geen werkelijk azuur is vastgekleefd.
Zoals een holte zuigen kan, zo zuigt op deze plek
nog allerminst het keldergat. Een donker watervlak
waarvoor een pan van aangetast email tot stoornis dient
vangt het namiddaglicht als in een zuigelingenoog
maar werpt geen blik. Niets zal empathisch of voorspelbaar
kunnen zijn. Verschijnt de vreemdeling, de gast:
uw eigenste jodin, verstoken in uw achterhuis.
| |
| |
Vijf treden, weet het nog, dit lage stoepje naar de voute
waar een beddebak met strozak stinkend
in de luierjonge ogen kijkt en doet alsof
hij lacht terwijl hij (zingt het in een hoofdje klein)
Vijf treden zijn er somtijds
vijf teveel. Soms werken maag en ingewanden alleen
getuigend van hun vreemd bestaan: verborgen maar reëel,
verloren voor hun naam en vol van krampjes, wind en pijnen
waar geen ingreep voor bestaat. (Dit weten waait, vervluchtigd, als het braakt.)
| |
| |
De tijd in deze spoelbak weggelekt schijnt (verstolen blijft het,
nooit vertoond ervoor) aan meetbaarheid ontsnapt. Want gaat
het weggaan niet (zoals het in de stroom van de
gevoelens plompt) vertraagd en moedelozer dan een julidag
waarschijnlijk, tot de voetzoolhuid verontrust wordt
door het gekorrel in verweerd beton en door de streling
van een zeewiergroene vederbos (het taai-in-nadenkruid,
voor handelen nutteloos en van de ‘onkruidsoort’ daardoor)
waarvan, een poos nadien wellicht, een kroon van krijtwit
melksap opbloeit op de vingertop.
Benoemd zoals het is wordt het, dit vlies en hoe het breekt,
toch later door geen kijken weergezien.
| |
| |
Iets aan de boterbloem, zoals ze na het verlies
van de met oliegeel bestreken bloemkelk
en het veranderd zijn in watergroene zeemijn
geduldig op de huid gewreven steeds
een lichte en van raadselen vervulde prikkeling verspreidt.
Alsof een wind was opgestoken die, zeer hevig,
niet meer luwen wil voordat het zelf verloren is en
zo alle dingen, in hun willekeur en bont geschapen
overvloed, door het blikveld waait, de naaktheid
van hun kleur laat zien en onafwendbaar daarna
ook hun zwarte, bloedspoorzwarte onderkant.
| |
| |
De smaak van vlees, van zwarte zoute drop,
een paterskaas, een greep komijn, een peer
of room, een abrikoos of een in lauwe thee
gedrenkte madeleine - een dagelijkse smaak
die dronken in de mond omgaat, getuigt ervan.
Wie zonder regel, half vergeven proeft, proeft
in geen tijd het zelf - een grond van mist, die
ook in anderen rusten moet. De smaak ervan,
die schuilgaat in het vlees. Men proeft het nooit
verwachte ding, dat hierop in het bodemloze zinkt.
Toch lijdt na myriaden sporen, na eonen van geprik,
geslaag en messteken, de wand van klei of was
zelfs geen gering verlies.
Welnee, geen denken aan. Ontdoe u van gevoel
als tranerigheid, de liefde voor een mens die leeft
en sterven moet, de kwetsbaarheid van samenzijn.
Hier zingt de uit het armste bergland borrelende
bron van het gedenk. Ontzeggende, in zijn geheel
of van dichtbij nooit vadembare onderstroom.
| |
| |
De plaats (dit allerziekste woord!) hoort niet
bij het kazerneplein, de Franse tuin, de ziekenzaal
waar alles van het lijf mooi geometrisch, hard
en controleerbaar lijkt. Veeleer loopt het erop,
eraf als niet oplosbaar vloeibaar materiaal
dat in zijn veelheid ook weer veel vergeet
en zo, van leven bulkend, altijd stervend is.
Op deze plek, dan weer, wordt niet geleefd
maar aldoor opgebaard, gestold en stilgezet.
Inspectie van kristallen - ijsbergkoel getuigenis
van wat uit baden bloedheet magma is ontstaan
maar sindsdien statisch ter beschikking staat.
Zo zijn, uit tweeën een, een brief, een hoge stoel,
een prent, een kledingstuk, relieken of een kaart
een dode rest altijd, maar ook een spoor somtijds
dat naar de stomme, beweeglijke ondergrond verwijst.
Geboren tekens, flonkerend van het voorval nog
zoals een knikker flonkert van het accident
dat hem in een vergadering stiet van kevers,
zwaantjes, reuzen, melkkopjes en tovenaars,
dan wel hem heel alleen op deze vloer vergat.
Zoals een kaaksbeen onbegrijpelijk op vloeren liggen kan
of hout, een koud geworden
|
|