Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 140
(1995)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Gerrit Krol
| |
[pagina 59]
| |
schrijving dat waarheid en geloofwaardigheid, gebruik makend van elkaars kwaliteiten, synoniemen kunnen worden genoemd. Aangezien er in het verleden veel is gebeurd dat wij niet weten, is er ruimte voor flink wat fantasie, in het bijzonder is er ruimte voor de ‘historische roman’. Gebeurtenissen waarvan wij niets weten, de gaten in de historie, worden in die roman opgevuld met verhalen die hun geloofwaardigheid ontlenen aan zichzelf, maar ook aan het ‘waar gebeurde’ kader waarin ze staan. Hoe persoonlijk deze invulling kan zijn, kan men zien in Pressers ‘roman’ over Napoleon. Het is geen roman, maar de neerslag van een studie, compleet met voetnoten en verwijzingen naar andere studies. Titel: Napoleon, historie en legende. Door Prof. Dr. J. Presser. Van Napoleon is zoveel bekend dat er voor veel fantasie geen ruimte meer zal zijn; wel staat het de historicus vrij de feiten op eigen wijze te interpreteren en zo wordt hier de ‘legende’ geïnterpreteerd in termen van historie. Van de legende, noch van Napoleon blijft veel over. Het is duidelijk dat Presser een gekleurd, persoonlijk beeld van Napoleon geeft, maar het is een beeld waarin ik wel geloven wil. Het is een verhaal waarvan ik geloof dat het waar is - wat iets anders is dan dat het geloofwaardig isGa naar margenoot+ (wat het ook is). Een bijzonder geval van een historische roman is de beschrijving van een geschiedenis die nog geen historie geworden is om de eenvoudige reden dat ze nog volop in het heden plaats vindt. De waarheid heeft niet een historische, maar een journalistieke of misschien zelfs politieke signatuur, en is daardoor niet van dezelfde aard. Ik werd mij daarvan bewust tijdens het schrijven van mijn laatste roman, over Okoka, toen ik me zag gesteld voor het volgende dilemma: schrijf ik het verhaal (dat grotendeels in Nigeria plaatsvindt) voor lezers die er geweest zijn, of liever voor lezers die er niet geweest zijn - of voor beide. Met nog in herinnering het controversiële Zuid-Afrika van enkele jaren geleden dacht ik aan lezers die er geweest waren, in Nigeria, en zich over het land een mening hadden gevormd én aan hen die, doordat ze er niet geweest waren, maar gevoed door de pers, zich een mening hadden gevormd die er waarschijnlijk loodrecht op zou staan. Zij die er geweest zijn zullen hun ervaringen een beeldende, ruimtelijke structuur proberen te geven. Zij die er niet geweest zijn zullen hun ervaringen-van-horen-zeggen noodzakelijkerwijs een - niet direct verhalende, maar toch in elk geval een uitsluitend verbale vorm geven. Verhalend worden de structuren pas later, als de hedendaagse werkelijkheid historie is geworden.Ga naar margenoot+ Het genoemde dilemma loste zich dan ook op naarmate het geschrijf van mij meer de vorm van een verhaal aannam, met een einde. Want dat is het meest typerende van een verhaal, in onderscheid van een reportage: dat het een einde heeft. | |
[pagina 60]
| |
Een moderne versie van de historische roman is de niet-fictieve roman, een verhaal dat in principe geen fictie bevat en geen artistieke gaten. Deze manier van vertellen zal een groot deel van zijn geloofwaardigheid ontlenen aan de geschiedenis die aan het verhaal ten grondslag ligt. De vertelde feiten zijn gebeurtenissen die buiten de roman om hebben plaatsgevonden, al zal het pas via het verhaal duidelijk worden om welke gebeurtenissen het gaat. Het beroemdste voorbeeld van een non-fictieroman is In koelen bloede van Truman Capote. Het verhaal van de moord op een landbouwersgezin in Kansas, in het najaar van 1959, door twee criminelen, hun vlucht, hun gevangenneming en uiteindelijke terechtstelling in 1965. De roman is het resultaat van zes jaar onderzoek (honderden interviews en gesprekken met de plaatselijke bevolking, maar vooral met de daders, in de zes jaar dat ze gevangen zaten) en tegelijk zes jaar schrijven, zodanig dat onderzoek en schrijven tenslotte als een ritssluiting ineen slotenGa naar margenoot+. Het curieuze is dat Capote tijdens die interviews en gesprekken geen opname-apparatuur gebruikte en geen aantekeningen maakte. Alleen zo kregen de feiten de kans meteen omgezet te worden in literatuur. De roman bevat een gedetailleerde beschrijving van wat er was voorgevallen, van wat men had gevoeld, gezegd - soms van seconde tot seconde. De kunst van het vertellen plus de wetenschap dat het allemaal precies zo is gebeurd, die dubbele optiek (geloofwaardig en ook nog waar) geeft de lezer de sensatie van werkelijkheid en diepte. Alsof hij stereo leest.Ga naar margenoot+ ‘Ik heb,’ schreef Capote, ‘altijd gevoeld dat als je de kunst van de romancier combineert met de techniek van de journalist, fictie met de wetenschap dat het waar gebeurd is, dat dat de meeste diepgang geeft en de meeste indruk maakt.’ (Deze hybride opzet kan bij de lezer de ‘onbehoorlijke’ vraag naar foto's doen opkomen. Onbehoorlijk, want toevoeging van foto's zal, zegt men, de geloofwaardigheid van de tekst niet ten goede komen. Zelf ben ik daar nog niet zo zeker van.)
Journalistiek, zou je met een beetje overdrijving kunnen zeggen, is eendagshistorie. Elke ochtend staat er in de krant wat er de dag tevoren is gebeurd. In het algemeen zullen de journalisten zich aan de feiten houden, maar juist zij weten als geen ander dat iets pas goed een feit is als je het hebt beschreven. Wie meer dan één krant leest, weet dat een feit niet altijd op dezelfde wijze wordt beschreven - en dus misschien wel uit twee feiten bestaat, die elkaar kunnen tegenspreken. Sommige dingen gebeuren niet, maar dreigen te gebeuren. Andere dingen gebeuren niet (‘Minister-president niet naar Zuid-Afrika’). De krant van vandaag beschrijft vaak de gebeurtenissen van gisteren met het oog op morgen.Ga naar margenoot+ Gebeurtenissen, hoe gering ook, kunnen via politieke waarnemers een voorspellende waarde hebben, | |
[pagina 61]
| |
worden gerapporteerd als grote gebeurtenissen, waardoor het - tenminste die dag - ook grote gebeurtenissen zíj́n. De journalist die de waarheid schrijft is een lens waardoor die waarheid zichtbaar wordt. Zonder die lens zie je niet veel, begrijp je nog minder. En met die lens begrijp je de wereld zoals het de journalist beliefd heeft de wereld te begrijpen. En als er vijf verschillende kranten zijn, dan zijn er vijf verschillende manieren om de wereld te begrijpen. Dat is vreemd. Want een journalist wordt verondersteld althans in zijn berichtgeving objectief te zijn. Waarom schrijven ze niet allemaal hetzelfde verhaal? Het antwoord daarop is eenvoudig. Iedere schrijver geeft aan zijn verhaal of hij wil of niet, zijn gewicht mee: simpel al door de selectie die hij toepast. Noem het keur, of kleur. Dit alles klinkt in het bericht mee. Een goede journalist is objectief wat de feiten betreft, maar subjectief door zijn toon. Je herkent een krant meer aan zijn toon dan aan zijn berichten.Ga naar margenoot+ De enige objectieve berichten, in een krant, zijn de beursnoteringen.Ga naar margenoot+ Resultaat van een dag vol emoties, en opnieuw emoties opwekkend bij de belanghebbende lezers, zijn deze getallenkolommen zelf een eiland van objectiviteit, in ruimte en tijd. En dat komt omdat het getallen zijn. Het is de enige kopij die, door een computer aangeleverd, door een computer wordt verwerkt, nagenoeg zonder enige menselijke tussenkomst.
Alleen waar gemeten wordt of geteld, geboden of gekocht, ontstaat kennis die overdraagbaar is en die door deze overdracht niet verandert. Zo zondert zich in de taal, het geheel van woorden die over het algemeen meerduidig zijn, veranderen en kunnen worden misverstaan, een deelgebied af van telwoorden, die eenduidig zijn, niet veranderen en niet kunnen worden misverstaan omdat de betekenis samenvalt met het teken. ‘Vijf’ bijvoorbeeld betekent vijf. Als men het eens is over de maat, bijvoorbeeld de meter, dan zijn vijf meter in Amsterdam evenlang als in Timboektoe. Tachtig schepel tarwe in de ene plaats zijn, als ze aankomen in de andere plaats, opnieuw tachtig schepel tarwe - al kan onderweg met de kwaliteit zijn geknoeid, bijvoorbeeld doordat gezonde tarwe is vervangen door zieke tarwe - het aantal schepels blijft tachtig. Geld heeft dezelfde functie. Overal ter wereld weten de mensen wat de waarde van geld is en als die van de ene geldsoort ten opzichte van de andere lichtelijk fluctueert, dan is elke dag, elk uur precies bekend hoeveel, soms tot in vier, vijf cijfers achter de komma. Men moet het beschouwen als een wonder dat dit soort huishoudelijke middelen die dienen om elkaar goed te verstaan en in vrede met elkaar te kunnen leven, zo uiterst geschikt is gebleken om greep te krijgen op onze mensloze omgeving, de natuur. Getal- | |
[pagina 62]
| |
len zijn woorden, klanken tussen mensen die deze klanken verstaan en het is eigenlijk onbegrijpelijk dat die getallen in staat zijn de natuur, die niet spreken kan - te laten spreken. Dat we zoveel weten wat vóór ons niemand wist en dat we zo goed kunnen voorzien wat we zullen weten, hebben we te danken aan het getal. Wie tellen kan en de juiste vragen weet te stellen, krijgt antwoord op bijna elke vraag - in de vorm van een getal. Je moet je voorstellen hoe de mensheid zich zou hebben ontwikkeld als men niet op het idee was gekomen om dingen te tellen. Ooit, schreef Bertrand Russell, moet iemand als eerste op aarde hebben ontdekt dat twee patrijzen en twee bomen... hetzelfde is. Sindsdien heeft men leren tellen.
Ik kan niet nalaten te wijzen op een merkwaardige verwantschap tussen deze twee wederzijds zo onbegrepen begrippen: tellen en vertellen. Een etymologische verklaring heeft doorgaans niet meer dan anekdotische waarde. Toch lijkt het me de moeite waard te onderzoeken of het waar is dat de oorsprong van deze etymologische verwantschap kan worden gevonden in de rechtspraak, waar zoals we weten, afwijkend gedrag beoordeeld en veroordeeld wordt in eenheden van straf en soms ook van vergoeding. Het woord ‘verhaal’ in de betekenis van ‘vertelling’ zou dan voortkomen uit die van ‘verslag doen’, ‘resumeren’, opdat de benadeelde vervolgens zijn verhaal in de betekenis van ‘genoegdoening’ zou kunnen halen. Zo zou zich ‘vertellen’ verhouden tot ‘tellen’ en ‘taal’ tot ‘tal’, ‘Erzählung’ tot ‘Zahl’, in het Deens ‘fortaelling’ (vertelling) tot ‘taelle’ (tellen) of ‘tal’ (getal), in het Frans ‘conte/raconter (verhaal/vertellen) tot “compter” (vertellen, rekenen) < computare (rekenen) en in het heden ten dage alleen maar ontkennend gebruikte Nederlandse “talen” - “hij taalt er niet naar, hij maakt er geen aanspraken op” - synonimiteit van taal en betaling zichtbaar zijn. Het Germaanse kernwoord “tal” zou afkomstig zijn van “telg”, twijg, een door afgebroken twijgen omheinde ruimte voor de dingvergaderingen, waar, zo lees ik in Jan de Vries’ Etymologisch Woordenboek ‘zowel spreken als tellen een functie hadden.’ Het spreken dan had de functie de ware toedracht te vertellen, het tellen (van bijvoorbeeld stokslagen) had de functie aan te geven wat de zwaarte was van de schuld. Het verhaal werd vertaald in een getal. Het verhaal gaf de werkelijkheid weer en het getal gaf aan wat in welke mate de werkelijkheid had moeten zijn.Ga naar margenoot+ Deze incongruentie leverde - zo luidt mijn suggestie - het verhaal op van de ideale wereld, maar ook kan men denken aan een verteller (aanklager) die het middel van de leugen hanteert hetzij door het verhaal ‘aan te passen’, hetzij door de ware toedracht te verhullen. In alle drie gevallen krijgt het ‘waar gebeurde verhaal’ een lichtelijk fictieve toets. Men kan zich een voorstelling vormen | |
[pagina 63]
| |
van de oudste kronieken (veel ouder dan de Edda of de Arthurromans), en misschien komt de detective story de eer toe het oudste verhalende genre te zijnGa naar margenoot+.
Getallen zijn efficiënte en effectieve instrumenten. Het zijn uitvindingen. Getallen bestaan, ook imaginaire. Je kunt ermee meten. Oneindig veel moeilijker wordt alles zodra we dingen gaan meten die bewegen. Bijvoorbeeld het vallen van een appel. Wat daar rationeel aan is, is de beschrijving ervan die ons vertelt hoe lang het duurt dat die appel, nadat hij losraakte van de boom, de grond bereikt. Dan namelijk kun je iets over die val voorspellen. Weten, niet alleen dat het gebeurd is (geschiedenis), of gebeurt, maar ook dat het onder die en die omstandigheden, opnieuw zal gebeuren, met de voorspelde afloop - dat is immers wat we wetenschap noemen. De beschrijving omvat alles wat er maar toe kan dienen die voorspelling met succes te bekronen: het communiqué: er gaat een appel versneld van de boom vallen; de formule waarmee je de aankomsttijd kunt uitrekenen, eventueel een tekening, een grafiek om ook op papier, als er nog helemaal niets valt, het verschijnsel te kunnen aanschouwen. Wat er rationeel is aan het geheel is de objectiviteit: iedereen ziet dezelfde appel, dezelfde gebeurtenis die zich afspeelt volgens dezelfde logica: a = a. De appel van nu is de appel van straks. Hetzelfde woord op verschillende plaatsen gebruikt heeft dezelfde betekenis. Het is niet zo dat tijdens de gebeurtenissen dingen veranderen omdat ze door de gebeurtenis zouden worden ‘aangedaan’. Het is in zekere zin een gebeurtenis van dode dingen, ook op papier. Bovenstaande beschrijving, inclusief de extra voorzorgsmaatregelen die worden getroffen, doet ons denken aan de zorg voor een preparaat dat onder de microscoop komt, of aan een ontsmettingsprocedure. De proef wordt vrijgemaakt van het virus der irrationaliteit, van absurde gevolgtrekkingen die de verkregen waarheid in diskrediet zouden kunnen brengen, van vragen vooral, die in het verleden vaak zijn gesteld. Bijvoorbeeld: hoe komt die appel eigenlijk aan zijn snelheid? Wat duwt hem voort?Ga naar margenoot+ Met de notie dat de appel door de aarde wordt aangetrokken via een kracht genaamd de zwaartekracht waarmee twee lichamen in de ruimte elkaar altijd aantrekken, en de bijbehorende formule waarmee de massa van aarde en appel en de afstand tussen beide symbolisch en logisch zijn weergegeven, kan men de eeuwenoude kwesties rond het waarom en het hoe van de vallende appel opgelost achten. Echter, het lijkt wel of we voor deze wetenschap hebben moeten betalen met een stuk gezond verstand. Bijvoorbeeld: wat gebeurt er precies op het moment dat de appel begint te vallen? Op dat moment is zijn snelheid nog nul, want anders was hij al begonnen. Maar zijn versnelling is al niet nul meer. De appel, alvo- | |
[pagina 64]
| |
rens te vallen, lijkt op een stilstaande auto met een draaiende motor. Een appel die uiterst langzaam begint te vallen kun je je niet goed voorstellen. Maar wat je je ook niet kunt voorstellen is een appel die stilhangt op het ogenblik dat hij met vallen begintGa naar margenoot+. Je kunt het je niet voorstellen, terwijl je het voor je ogen ziet gebeuren. Dijksterhuis zegt er het volgende over. ‘Het blijft duister, wat er zich in het eerste tijdvak Δt heeft afgespeeld. Dat blijft zo, hoe klein men Δt ook kiest; men kan niet begrijpen hoe de zwaarte het aanlegt om het lichaam snelheid te geven en zoals zo vaak blijkt de gegeven verklaring daarop neer te komen, dat men in het klein intelligibel acht, wat men in het groot verklaren moet. Wij weten echter reeds sedert Zeno van Elea, dat hier een essentiële moeilijkheid van het bewegingsbegrip schuilt: wij kunnen ons geen aanschouwelijke voorstelling van het begin van een beweging vormen: wij kunnen alleen constateren, dat na verloop van een zeker tijdvak het bewegende punt niet meer in zijn oorspronkelijke stand is. De klassieke mechanica springt bij de behandeling van de vrije val als het ware over deze moeilijkheid heen door te zeggen, dat de constante zwaarte een versnelling veroorzaakt; daaruit dan de eigenschappen van de beweging af te leiden is een zaak van rekenen, niet van voorstellen.’ Uit filosofisch oogpunt is dit waar. Getallen hangen als microfoons in de donkere ruimte van de geest. We weten niet wat ze te betekenen hebben. Alsof de natuur zich van ons heeft meester gemaakt zonder zich te legitimeren. Maar men zou eindigen in het niets, als men niet erin slaagde de getallen, de waarden die men meet of uitrekent om te zetten in dingen als lijnen en grafieken - die onze voorstelling prikkelen, meer dan getallen doorgaans doen. Getallen zijn gereedschap. Evenals laten we zeggen de plotter die is ingeschakeld om de genoemde lijnen te tekenen, of het meetinstrument dat men nodig heeft om door het sleutelgat van de natuur die lijnen ook inderdaad waar te nemen. Dit alles: de getallen, de plotter, de formules, de metingen en het meetinstrument vormen samen een technisch kunstwerk dat er niet zou zijn geweest als we niet de woorden zouden hebben gehad om het te beschrijven. Daar is verder niets geheimzinnigs aan: techniek is het enige op de wereld dat door mensen begrepen wordtGa naar margenoot+. We weten hoe het werkt, we kennen de zin ervan, het doel en de beperkingen. Dat hebben we allemaal met onze woorden bereikt. En we hebben bereikt dat we ermee iets meer van de natuur te weten zijn gekomen.
Toenemend onderzoek heeft ons geleerd dat de natuur zich in het kleine niet altijd gedraagt zoals je vanuit het grote verwachten zou. Daar zijn twee verklaringen voor. De eerste ontspringt aan de wet van de grote getallen en ik kan het weer niet laten in dit verband de prachtige woorden van Hermann Weyl aan te halen: ‘Evenwijdig | |
[pagina 65]
| |
aan de natuurwetten loopt de Kans mee die de geldigheid van deze wetten beperkt.’ Wat voor een bak vol elektronen geldt, geldt niet voor elk elektron afzonderlijk. Themerson zei het iets dichterlijker en hij stelde het zelfs in vragende vorm: ‘Is een sneeuwmolecule wit?’ De tweede verklaring die, dat zal men begrijpen, enigszins met de eerste samenvalt, is deze, dat in het zeer kleine natuur en instrument niet meer goed van elkaar te onderscheiden zijn. In het zeer kleine gedraagt de natuur zich afhankelijk van de manier waarop wij naar haar kijken, in sommige gevallen, en zien wij feiten die, met een ander oog bekeken, geen feiten zijn en dus niet tot de natuurwetenschap kunnen worden gerekend. Wat we in zo'n geval doen is vaststellen onder welke voorwaarden we iets niet kunnen weten. Het weten is doorschoten met definitief niet-wetenGa naar margenoot+, maar de onderzoekingen gaan onverminderd door.
Zoals alle mensenwerk is ook de natuurwetenschap sociaal bepaald. Een andere maatschappij had ongetwijfeld een lichtelijk andere wetenschap opgeleverd. De wetenschap is als een boom. Hij had elke andere vorm kunnen hebben. Hij had er ook helemaal niet kunnen wezen, maar nu hij er staat heeft hij een vaste vorm die maar langzaam verandert. Er groeit niet veel anders in de buurt, omdat alles wat de groei bevordert, door die ene grote boom wordt opgezogen. Alle verschijnselen worden geïnterpreteerd in termen van die ene wetenschap, soms zelfs voor ze zijn waargenomen. Niet iedereen is van de bovenstaande bewering overtuigd. Maar het gegeven alleen al dat verreweg de meeste feiten als fictie begonnen zijn, moet ons wel overtuigen van de mogelijkheid van alternatieven. Het is niet zo dat wij in die eventuele alternatieven de huidige bestaande wetenschap niet zouden herkennen. Per slot, in het beeld dat wij hebben van de natuur spreekt de natuur zelf een hartig woordje mee. Die natuur heeft niet een vaste vorm. Het harde, feitelijke dat van haar afstraalt, gaat meer van onze wetenschap uit. Eerder zie ik de natuur, alle mogelijke natuurwetten incluis, als een weliswaar stevige, maar toch enigszins te vermurwen substantie - afhankelijk van hoe ze wordt toegesproken. De natuur evenwel is zoveel machtiger dan wij dat we ons die inschikkelijkheid moeten voorstellen in termen van marges. Maar aangezien wij zelf ook tot de natuur behoren is er ruimte voor ons en kunnen we tot op zekere hoogte denken - en doen - wat we willen. Wat de werkelijkheid hard maakt zijn niet de feiten, maar onze normen, de eisen die wij aan haar stellen. |
|