Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 139
(1994)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 785]
| |
Joris Gerits
| |
[pagina 786]
| |
Ga naar margenoot+ van de isolatie van suikerkristallen uit bieten door de Duitse scheikundige Marggraff in 1747 heeft Fernand Braudel in het eerste deel van zijn beschrijving van de structuur van het dagelijkse leven aangetoond in de paragrafen over tafelweelde en massaconsumptie.) Zowel aan zijn vader, die met enkele oude studievrienden-geldschieters overweegt een armenkolonie te stichten in de turfvenen aan de Zuiderzee, als aan Bergsma, een vroegere buur, ontvanger-generaal van de belastingen en aangesteld tot gouverneur van de door de Fransen verwoeste vestingstad Bergen op Zoom, spiegelt Willem Augustijn zijn droom voor. Een nog te bouwen suikerfabriek zou het succes van beide ondernemingen garanderen: werkgelegenheid voor de armen en financiering van de wederopbouw van de stad. Alleen belooft Willem Augustijn tweemaal wat hij maar eenmaal kan geven en bovendien zal de door Bergsma opgerichte Sociëteit voor Suikerraffinage loutere speculatie blijken te zijn en hem met nog minder dan lege handen achterlaten.
Ga naar margenoot+ In het citaat waarmee ik deze kroniek begon staat ook de wat cryptische mededeling: ‘Voor vader moet ik mijzelf vullen, een geheim uit het verleden ontraadselen...’ Gewassen vlees begint nog vòòr de inhoudsopgave met de vermelding, van een verwijzing naar een bijbelse pericope: Maleachi IV:6. Die verwijzing naar het laatste vers uit het laatste boek van het Oude Testament luidt in de Canisius-vertaling: ‘Hij zal het hart der vaders voor de kinderen winnen, en het hart der kinderen voor hun vaders; anders kom Ik, en sla het land met de ban!’ Uit wat vooraf gaat blijkt dat ‘Hij’ de profeet Elia is, en ‘Ik’ Jahweh, die de profeet zal sturen vòòr het begin van het messiaanse rijk. In de roman wordt dit vers ook geciteerd door Bergsma nadat Willem Augustijn in overspannen bewoordingen had uiteengezet hoe hij droomde van een suikerfabriek zo groot als een stad, de gouden stad van Johannes, het Nieuwe Jeruzalem en zijn visioen had besloten met de uitroep: Vader zal mij helpen! ‘Met opgetrokken wenkbrauwen keek Bergsma hem aan. “Uw vader zal u helpen?” herhaalde hij ongelovig. “Geloofd zij Elìa: En hij zal het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaderen. - Want daar ontbrak het toch wel eens aan?”’ Die vraag getuigt van een correcte inschatting door Bergsma van de relatie tussen vader en zoon Van Donck en klinkt bijzonder ironisch. Aan het einde van een brief aan zijn vader waarin Willem Augustijn diens jarenlange liefdeloosheid tegenover hem, zijn zoon, onder woorden brengt, terwijl hij toch altijd alles gedaan heeft om | |
[pagina 787]
| |
de gunst en genegenheid van zijn vader te verdienen, wordt nogmaals Maleachi IV:6 geciteerd. Men kan dan ook niet anders dan concluderen dat Gewassen vlees de roman is van een vader-zoonconflict. Twee hoofdstukken verwijzen er expliciet naar in hun titels: ‘Hic pater devorat filium’ en ‘Vader en zoon’ (het slothoofdstuk), maar ook ‘Gewassen vlees’ is een symbolische aanduiding van die conflictueuze relatie. In de al geciteerde brief vergelijkt Willem Augustijn zichzelf met een getemde roofvogel en zijn vader met de valkenier: ‘Zie daar, een roofvogel, zeeg en tam door zijn honger; voor het voedsel van de valkenier ruilt hij zijn natuurlijke trots. Zo'n vogel was ik, hunkerend naar uw aas, maar altijd was het krachteloos, leeg, gewassen vlees: de honger bleef!’ Dat Rosenboom voor dat beeld gekozen heeft, is niet verwonderlijk voor wie zich nog herinnert dat hij in Vriend van verdienste (1985) een heel hoofdstuk heeft gewijd aan de beschrijving van het africhten van de kraai Rokko door Theo, de zestienjarige hoofdpersoon. In het eerste hoofdstuk beschrijft Rosenboom hoe het zoontje van de schipper, gezeten op het paard langs het jaagpad het trekschip naar Workum brengt terwijl zijn vader hem voortdurend bevelen toeschreeuwt. Daaraan knoopt Willem Augustijn de volgende bedenking vast: ‘Toen het touw zich spande en tegelijk weer de dwingende stem van achteren klonk, bepeinsde hij dat het kind door de woorden op dezelfde wijze met zijn vader verbonden was als het paard, door het touw, met het schip: soms was er even niets, maar dan deed de band zich weer gevoelen, te pijnlijker naarmate de onderbreking langer had geduurd. Ook deze gelijkenis deed hem weer duizelen.’
De als pijnlijk ervaren afstand tussen vader en zoon blijkt ook uit de gewoonte van Willem Augustijn om over zijn vader altijd te spreken als over ‘Zijne ed.’ De onderliggende reden voor de kilte in hun relatie wordt pas in de slothoofdstukken onthuld en staat in nauw verband met het silhouet dat Willem Augustijn voor zijn afreis naar Bergen op Zoom heeft laten vervaardigen. Voor de fysiognomist uit de achttiende eeuw ontsloot zo'n silhouet iemands karakter, Rosenboom gebruikt het om de filosofische oppositie tussen Zijn en Schijn te concretiseren en om gestalte te geven aan de dubbelgangerGa naar margenoot+ van Willem Augustijn. In het tweede hoofdstuk van het tweede deel dat ook nog de titel ‘De Tweede’ heeft, wordt in een lange flash-back het verloop van de twaalfde verjaardag van Willem Augustijn verteld. Zijn verjaardagscadeau bestaat erin dat een weesjongen via adoptie en doop dezelfde naam en dezelfde verjaardag krijgt als hijzelf. Daartoe geeft Zijne ed. hem voor zes jaar een kapitaal van zesduizend gulden obligaties op zijn naam. | |
[pagina 788]
| |
Met de rente mag hij de al uitgezochte weesjongen uit het weeshuis waarover de intrigerende, overal opduikende Bergsma de voogdij heeft, bij een huisgezin in de kost doen en de Latijnse school laten volgen. Door dat ‘cadeau’ wordt de jonge Willem Augustijn zijn hele verdere leven gebonden aan een ander die hij de Tweede blijft noemen en die hij gaat vrezen en haten, ook al verdwijnt hij na de zes jaren Latijnse school uit zijn leven. Twintig jaar later constateert Willem Augustijn niet zonder angst: ‘Wanneer de Tweede hem nu ineens in de weg trad zou hij hem niet herkennen, niet hebben zien aankomen; geen enkel kenmerk herinnerde hij zich meer van hem dan zijn verminkte, hoornige vinger, zijn kleine gestalte (...) - ongemerkt kon hij hem van voren tegemoet treden op klaarlichte dag... hij had de volmaakte vermomming van zomaar iemand; iedereen kon de Tweede zijn!’ De doop van de adoptief heeft plaats in een Menniste kerkgebouw, een gelegenheid voor de auteur om uit te weiden over de ‘bevindelijke’ leer en de gebruiken van de Doopsgezinden. Willem Augustijn draagt zijn particuliere haat voor de Tweede over op de Doopsgezinden in het algemeen. Hij heeft er geen redelijke verklaring voor, tenzij dat hij het een kwestie van goede smaak en innerlijke beschaving vindt ze te minachten, want hij houdt hen voor schijnheilige bedriegers die zo verschrikkelijk op de joden lijken. In een sarcastisch betoog laat Willem Augustijn zijn anti-doopsgezinde en antisemitische gevoelens de vrije loop. Zijn extreme afkeer is de voedingsbodem van scatologische fantasieën van een dompeldoop, waarbij broeders, zusters en kinders de doopvont vullen met hun eigen drek. En als Abe, de zoon van de pachter van Zijne ed., die als gevolg van een door Willem Augustijn zelf opgestelde verordening in de gevangenis terecht is gekomen, na zijn ontsnapping bij hem een toevlucht zoekt, zal hij hem op heiligschennende wijze dopen met water uit zijn eigen nachtstoel. Meer nog dan een tijdgenoot van de verlichte encyclopedisten blijkt Willem Augustijn een exponent te zijn van de morbide verbeelding en perversiteiten die Markies de Sade in zijn geschriften gecanoniseerd heeft. Dierenmishandeling, fetisjisme, SM en anale seks ontbreken niet in Gewassen vlees.
Ga naar margenoot+ De manier waarop Willem Augustijn zich bevrijdt van zijn dubbelganger, de Tweede, die aan het einde van de roman opnieuw opduikt als Breukje, is tragikomisch. Na het debâcle van de Sociëteit voor Suikerraffinage en Assurantiën kruipt hij in een herberg met de Tweede, zijn zogenaamde halfbroer, in bed, verkracht en vermoordt hem. Als hij 's morgens wakker gemaakt wordt door zijn knecht Perk en een heel gezelschap heren waaronder de schout, | |
[pagina 789]
| |
blijkt dat hij zich niet kan bewegen omdat zijn lid vastzit in het verstijfde lijk van Breukje. ‘Sodomie en moord ineen’ is het commentaar van De Bruin, de zelf zeer liederlijke stadspensionaris van Bergen op Zoom.
Laat Willem Augustijn dan pervers en sado-masochistisch avant-la-lettre zijn, geheel conform de tijdsgeest is zijn melancholie.Ga naar margenoot+ Tot die conclusie komt Bergsma, alweer hij, die Willem Augustijns ziekte uitgebreid analyseert en purgaties de hele dag door als remedie aanbeveelt. Van dan af zal Willem Augustijn geen dolk maar een klisteerspuit in zijn foedraal dragen. In Humeuren & temperamenten (1989) heeft Gerrit Komrij een stukje over de melancholie geschreven dat het personage van Rosenboom wel op het lijf geschreven lijkt: ‘De melancholie blééf de vaste begeleidster van het intellect. Ze was het temperament van degene die nadacht, boven en buiten het gewone volk. Melancholie was alles wat ongewoon was. Hoe groter de intelligentie, hoe groter het inzicht én de somberheid over dat inzicht. De wereld beantwoordde niet aan de verwachtingen en daaruit vloeide de ironische houding voort. Nooit was er een melancholie zonder ironie. De melancholie was het irrationele dat door de rede werd voortgebracht.’ Met het tweespan melancholie-ironie heeft Rosenboom Gewassen vlees naar een hoogtepunt in de naoorlogse Nederlandse literatuur getrokken. Gewassen vlees is immers niet alleen een historische roman met een lineair chronologisch verloop dat door flash-backs aangevuld en via ‘Repertoria’ van concrete referentiepunten wordt voorzien, het is ook een roman waarin een breed vertakte fundamentele ambiguïteit op een stilistisch sublieme wijze wordt verhelderd. Een van de middelen die Rosenboom daartoe gebruikt heeft is de ironie.
Als in een overzicht van de geschiedenis van de Republiek vermeld wordt dat Willem IV, overgevoelig in militaire zaken, het moeilijk kon verkroppen dat zijn zwager Cumberland in 1747 het oppercommando over de Engelse legers kreeg in de campagne tegen de Fransen, dan wordt die frustratie in Gewassen vlees als volgt geformuleerd: ‘Cumberland! stiet Prins Willem IV met hese stem uit. Voor hem lag de krant met het bericht van de benoeming van zijn meer dan tien jaar jongere zwager. Het contrast met zijn eigen echec rond zelfs maar die generaalsplaats deed hem knipperen met zijn ogen. Ooit opgeleid voor een grote rol in de Europese politiek bevond hij zich daar nu verder buiten dan ooit, in Friesland; zijn gelukwens aan zijn zwager was zijn eerste internationale correspondentie van het jaar.’Ga naar margenoot+ | |
[pagina 790]
| |
De ironie zorgt ervoor dat het stof van de historische feiten weggeblazen wordt zodat ze de lezer opnieuw frapperen. We weten dat het leven van Willem Augustijn een lege schil is, dat zijn baljuwschap niet meer is dan een titel die ongemerkt op hem is overgedragen door een voorganger, een Gelderse heer, die zich evenmin ooit in Hulst heeft laten zien. Aan zijn geliefde Catharina schrijft hij: ‘Wat kan ik nog meer doen, als baljuw, dan door een beleid van absentie het soevereine recht te vrijwaren van die grillige wisselingen die maar al te vaak optreden bij wisseling van rechter?’ ‘Een beleid van absentie’: wat een schitterend eufemisme!
Ga naar margenoot+ Gewassen vlees bevat veel brieven. Dat is niet ongewoon voor een roman die zich afspeelt in de eeuw waarin de ‘ars dictaminis’ gecultiveerd werd en door de personages in de romans van Voltaire, Rousseau, Richardson, en - wat later - Wolff en Deken, intensief beoefend werd. Ook Rosenboom laat zijn personages in Gewassen vlees veel persoonlijke brieven schrijven die uitmunten door hun bijzondere woordenschat en de Franse invloed weerspiegelen (‘Wie zou een brief van Monsieur le Fils willen rebuteren?’). Rosenboom heeft zich ook de sociolecten van de achttiende eeuw grondig eigen gemaakt, waardoor woorden en wendingen uit de agrarische, nautische, juridische en economische sfeer die thans alleen nog het Woordenboek der Nederlandse Taal bevolken, opnieuw fris en vrolijk de bladzijden vullen. Bijzondere aandacht krijgt de woordenschat van de ‘fijnen’. De alliteraties geven aan de eerste regels van de Proloog al onmiddellijk een uitgesproken poëtisch karakter: ‘De kou drukte als een stempel op het stramme land. (...) de lege bomen stonden stil in de ijzige storm’. Maar ook de registers van de retoriek worden soms helemaal uitgetrokken. Met een knipoog naar Justus van Effen die in de Hollandsche Spectator de draak heeft gestoken met de formele titulatuur in de modellen van epistolaire kunst, laat Rosenboom zijn personage Bergsma met wellust de titels vernoemen van de exclusieve groep genodigden die door te beleggen in de nieuwe Sociëteit voor Suikerrafinage en Assurantiën het verwoeste Bergen op Zoom zullen helpen opbouwen. ‘Bergsma ging maar door, elke hoedanigheid, ieder beroep daverde als een hamerslag door de kerk, de opsomming werd allengs bedwelmend, een homotopie, en toen Bergsma ook de hoogst geplaatsten bij hun competerende titels begon te noemen trokken al die predikaten langs de tafels als rillingen over een rug: er ontstond een genot, een zwellende wellust in de eigen exclusieve voortreffelijkheid; men huiverde, gloeide op in roem, raakte opgewonden...’ Het verbale geweld van Bergsma moet het luchtkasteel dat de genodigden voorgespiegeld wordt realiteitsgehalte geven. | |
[pagina 791]
| |
Niet zonder reden heet de wijn die geschonken wordt Monte Fiasco!
Gewassen vlees is een meanderend verhaal waarin hoofd- en nevenintriges, diverse tekstsoorten (briefroman-geschiedschrijving-psychologische roman) uiteenlopende onderwerpen (politiek ten tijde van Willem IV, suikerraffinaderij, wederdopers) en een aantal filosofische opposities (rationalisme en empirisme, zijn en schijn, natuur en cultuur) tot een omvangrijk web geweven zijn waarin de auteur-spin Rosenboom elk verhaalelement weet te integreren. Nergens zijn er losse draden, alles wordt met alles verbonden. Om dit te presteren schrijft Rosenboom naar het eindpunt van zijn roman toe als naar een middenpunt: hij kondigt gebeurtenissen terloops aan, activeert het geheugen van de lezer door herhalingen, last korte samenvattingen in, onopvallend gepresenteerd en met het effect dat men zich als lezer kan blijven oriënteren in het web. Ik kan de narratieve poëtica van Rosenboom niet beter omschrijven dan met een citaat uit Gewassen vlees zelf: ‘Net als oorlog of olie neigt ook de metafoor ertoe zich in alle richtingen uit te breiden, steeds meer elementen van het verbeelde bedekkend onder zijn banier, tot uiteindelijk alles een plaats heeft gekregen en is opgegaan in het beeld dat de werkelijkheid dan vervangt (...)’.Ga naar margenoot+ Zoals oorlog, of olie of een metafoor, zo is ook de roman Gewassen vlees: een in alle richtingen woekerende tekstrealiteit die getransformeerd wordt in een beeld dat de hele werkelijkheid omvat en er dan zelf voor in de plaats treedt.
De wiskundige Bruno Ernst begint zijn boek over de graficus M.C. Escher met een allegorie uit een mij onbekend boek, Alles über Spiegel, van een mij onbekend auteur, Chin Nung. Maar heel bekend kwam mij de slotzin voor over de spiegel, waarin dingen gezien worden die zelfs niet kunnen bestaan. Want zo'n spiegel houdt ook de roman Gewassen vlees de lezer voor. Het verhaal waarmee Ernst Der Zauberspiegel des M.C. Escher begint, luidt als volgt:Ga naar margenoot+ ‘Als der Kaiser in den Spiegel starrte, wurde sein Gesicht zuerst ein blutig roter Flecken und dann ein Totenschädel, von dem Schleim herabtropfte. Der Kaiser wandte sein Gesicht entsetzt ab. “Eure Hoheit”, sagte Shenkua, “wendet Euer Gesicht nicht ab. Ihr habt nur den Anfang und das Ende Eures Lebens gesehen. Schaut weiter in den Spiegel und Ihr werdet alles sehen, was ist und was sein kann. Und wenn Ihr den höchsten Grad des Entzückens erreicht habt, wird Euch der Spiegel selbst solche Dinge zeigen, die nicht existieren können...”’ En nu is het wellicht het ogenblik om ter afsluiting van deze kroniek het verhaal in de proloog van Gewassen vlees te vermel- | |
[pagina 792]
| |
den. Twee jongens en een meisje wachten op de bevroren Zuiderzee op de mankepoot Petrus, die zijn rode kater in een zak meebrengt. De vier poten heeft hij in pek gedoopt en er dan notedoppen op gedrukt. Zo wordt het dier op het ijs gezet waarop het niet overeind kan blijven en wegtolt. Wat moet de vexatie en immolatie van dat dier betekenen? Eén van de jongens - Obe - legt het zo uit: ‘Zich handhaven wil ieder wezen, daartoe verbindt zijn natuur zich aan die om hem heen; maar wordt deze laatste nu door kunst gewijzigd, dan zal de innerlijke natuur niet meer het behoud vinden maar al zoekende, juist het tegendeel’. Zevenhonderd pagina's verder zijn de beelden uit de proloog de laatste die de stervende Willem Augustijn innerlijk ziet. Zoals de rode kater op het ijs tolde hij door de roman, gemanipuleerd door zijn omgeving (zijn vader, Bergsma, Saffraan), vergeefs proberend zich te handhaven door coalities te zoeken, zichzelf uiteindelijk verliezend in het najagen van een ingebeelde liefde, schijnambten, artificiële constructies. In Gewassen vlees bewerkt Rosenboom met woorden wat trompe-l'oeil schilderijen creëren via de optische illusie: een werkelijkheid voorspiegelen, zo echt, dat er zelfs dingen getoond worden die niet kunnen. Genieten van zo'n magistraal bedrog is een heel bijzondere leeservaring. |
|