Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 139
(1994)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 439]
| |
Mark Insingel
| |
[pagina 440]
| |
van anderen? Fatsoenlijk was alles wat te zien was met gesloten vitrages, het was alles wat zich boog voor de tirannie van het opzicht.
Als het waar is wat ik indertijd heb horen vertellen, dan speelde Lucie spelletjes met wat fatsoenlijk gevonden werd: zo zou het gebeurd zijn dat ze zich op een bepaalde manier kleedde, geen beha droeg, de stadsbus opstapte en op de lege achterste bank ging zitten. Daar zat ze ogenschijnlijk voor zich uit te kijken terwijl ze haar zware borsten voelde op en neer gaan, mensen stapten op en af, niemand die wat kon vermoeden.Ga naar margenoot+ Ze zat, straat in straat uit, te genieten, ze hoefde niet eens haar dijen ritmisch tegen elkaar aan te drukken, geen minnaar die haar deze combinatie van achterbank, bochten, stoplichten en medereizigers kon bieden; soms spiegelde haar gezicht in een ruit, ze keek zichzelf geamuseerd medeplichtig aan.
Als ze samen naar tv kijken zien ze, dat vermoed ik toch, vaak dingen die onder elkaar onbespreekbaar zijn.Ga naar margenoot+ Het is dan alsof de tv in hun plaats tegen de ander zegt: zie je hoe het is en hoe ik dus ben (en jij evenzeer)? Dit kijken kan gênante gesprekken, bekentenissen en discussies voorkomen, het creëert een stilzwijgende medeplichtigheid, het maakt hen rustiger. Maar is het ook daarom dat mijn moeder soms met de hand aan het voorhoofd zit, gereed om het hoofd af te wenden, om hoofdpijn, slaap, vermoeidheid of desinteresse voor te wenden, een te hoge kamertemperatuur die haar naar het hoofd zou stijgen en waardoor ze in de koelere voorkamer of in de keuken moet gaan zitten, of teveel luidruchtigheid die haar evenzeer de kamer uitdrijft, alsof ze minder beschaamd moet zijn voor de buren als ze er niet bij zit (volgens haar horen de buren naar welke programma's ze zitten te kijken), als ze zich niet in het lawaai laat opnemen zoals mijn vader, die helemaal meeleeft, voor wie haar simulaties echte fysieke ongemakken zijn waarvoor hij haar beklaagt, ook al beklaagt hij nogal eens zichzelf of fronst hij de wenkbrauwen - van haar angsten, waar het allemaal om draait, kan hij toch nooit een vermoeden hebben? (Ze heeft zelfs angst voor applaus op tv. In het dagelijkse leven maakt applaus haar ongemakkelijk, het brengt haar in een onzekere zwevende toestand waarbij ze dwangmatig geaffecteerd gaat doen. Een losse, plezierige sfeer ontneemt haar de bezorgdheid waarachter ze zich veilig voelt, stelt haar bloot aan de blikken van de anderen, die kunnen vinden dat ze haar post (haar plicht) zomaar verlaat terwijl men daar op haar moet kunnen rekenen.)
Klara, zit die niet vol tegenstrijdigheden? Ze zegt dat ze naar iemand wil kunnen opkijken (‘Maar niet getemd worden, ik ben | |
[pagina 441]
| |
geen feeks!’ lachte ze gisteren) en tegelijk de leiding behouden, ik moet boudweg leren zeggen wat me op de lever ligt en doe ik het dan stopt ze niet voor ik mijn ongelijk heb toegegeven (hij moet maar kritiek leren verdragen, zei ze tegen een kennis). Als ze me zo voortdurend vóór wil blijven komt dat omdat ze mijn liefde niet echt vertrouwt. Is ze dan in haar vertrouwen al eens beschaamd geworden? Waarom anders is ze er als de dood voor om verliezer te zijn? (Ze wil niet horen wat ik van haar denk, eigenlijk verplicht ze me te zeggen wat ze suggereert, ze vindt dat ik haar mening moet bevestigen.)
(Onverwacht komt het zo uit dat ik haar kan opbellen. Ik doe het maar niet, we hebben voor maandag afgesproken en het blijft best zo, anders komt er aan het regelen geen einde, we zouden van elkaar vermoeid geraken en het niet eens durven laten blijken. Zijn we misschien al bezig met iets op te houden? Voor onszelf en voor elkaar? Wat is het moeilijk om het geloof in het absolute te laten varen, als je ze kunt relativeren houd je de liefde niet vol.)
Transcriptie van wat ze zei in de telefoon, ik zit er nog eens naar te luisteren: ‘Wat is er waar van wat je me vertelt? Hoe komt het dat het zoveel drukker voor je is geworden, voel je je in het nauw gedreven, ik bedoel: wordt het je stilaan te zwaar wegen dat je je in het nauw gedreven voelt, word ik ballast? Je herhaalt ‘mijn vader, mijn moeder’ maar ik denk dat je bedoelt ‘mijn vrouw’. Is de redelijkheid, onder de druk van de dagelijkse spanningen, het weer aan het halen? Zolang je vindt dat je voor mij risico's moet lopen (en dat je het moet doen verberg je nog), zolang heb je toch niet voor mij gekozen?’ Er klinkt een akelige kilte door in haar stem. Het is duidelijk dat ze me aanvalt uit zelfverdediging, ze verwijt me alvast zelf wat ze van mij als verwijt kan verwachten. ‘Wil je dan met mij getrouwd zijn?’ heb ik gezegd.
Een andere kijk op dat huwelijk van Lucie: ik verneem dat ze op een keer tegen haar echtgenoot zou gezegd hebben: ‘Ik kan mij met jou niet amuseren.’ Dat zou geen verwijt zijn geweest, ze zou het op een sereen moment gezegd hebben als een spijtige constatering, het toegeven van een (van het) fundamenteel tekort waarbij de voordelen die ze aan elkaar ondervonden tot lasten werden, tot zaken waaraan je redelijkerwijze vasthoudt maar die je emotioneel gezien beter zou loslaten. Zijn goede wil, zijn toegeeflijkheid, zijn blijkbaar zachtmoedige natuur, zijn voorkomen, zijn in haar ogen grote gecultiveerdheid, het diende dus nergens voor.Ga naar margenoot+ (Dit is het verhaal zoals ik het nooit heb gehoord, het gaat wel in tegen mijn eigen versie waaraan | |
[pagina 442]
| |
ik een emotionele genoegdoening beleef, ik heb er persoonlijke frustraties in geprojecteerd - maar toch trekt het me aan om het ook van deze kant te bekijken.) Je zou het kunnen merken hebben als ze bij elkaar zaten, als het gesprek stilviel, hoe hij zich telkens met een zorgelijke uitdrukking afsloot, hij kromde zijn rug, hij trok onwillekeurig de schouders op, hij fixeerde de punt van zijn schoen waarin zijn tenen zich spanden. Zijn zorgelijkheid moest een soort bereidheid uitdrukken, een teken geven van: ik doe dit niet expres, ik vraag niet liever dan een aanleiding (een voorwendsel) om de gezelligheid weer op te nemen, een verhaaltje waarmee we kunnen lachen, een ontboezeming waarbij ik eventjes je hand kan vasthouden, mijn arm rond je schouder slaan. Waarom moeten we het voortdurend eens zijn, zou zij zich afgevraagd hebben, zodat het onze gezindheid is die ons samenhoudt in plaats van een begeerte? Waarom kan ik deze vrouw niet begeren, zou hij geklaagd hebben, als ik op straat vrouwen tegenkom zoals zij, dan kan ik niet nalaten om hen na te kijken, zo helemaal roepen ze mijn gedroomde avonturen op. Lucie zou ook gezegd hebben dat ze het eerder onrechtvaardig dan onbegrijpelijk vond, ze zou het hem alleen vergeven door zich ervan te overtuigen dat het niets met haar te maken had, het lag bij hem en geen enkele vrouw kon daar wat aan verhelpen.
Ik ben er zeker van dat ik iemand wil, misschien maak ik me wat wijs door te geloven dat het precies Klara is. Wie is ze eigenlijk? heb ik me al eens afgevraagd terwijl ik vóór haar zat, terwijl ze in bed naar me glimlachte. Onwillekeurig dacht ik daarbij aan uitlatingen van vrouwen over de man met wie ze tientallen jaren getrouwd zijn: ze praten erover alsof het een toevallige huisgenoot is, het kon een collega op het werk zijn, in alle geval een meester of een knecht, geen gelijke.Ga naar margenoot+ (De geliefde, kan die een gelijke zijn? Hoe kun je dan veroverd worden of veroveren?)
Mijn moeder noemt de vader van haar schoonvader ‘een leeuw’. Ze heeft hem nooit gekend maar aan de hand van een paar anekdoten stelt ze zich voor dat hij iemand is geweest zoals haar schoonvader, die ze ook ‘een leeuw’ noemt. In zijn laatste jaren leefde hij thuis op de zolderkamer, hij wilde niet meer naar beneden komen om te eten (alleen mijn vader, zijn geliefde kleinkind, mocht zijn eten brengen), met zijn zoon sprak hij niet, altijd was het van het ene woord tot het andere gekomen, hij liet briefjes met boodschappen tussen de trapleuningen dwarrelen. In het lage kamertje, dat nooit | |
[pagina 443]
| |
mocht gelucht worden, zat hij als God de Vader in een wolk van rook, hij las de boeken van Conscience, van Snieders, hij deed het smeedijzeren kacheltje branden alsof hij het hellevuur onderhield. Hoe komt het dat er niets bekend is over zijn vrouw? Is hij heel jong weduwnaar geworden? Was er geen familie van haar kant? Mijn moeder weet iets vaags over de dirigent van de muziekkapel van het plaatselijke garnizoen, een man die slechts een paar jaar in het stadje gelegerd is geweest, bij zijn overplaatsing zou ze met hem verdwenen zijn.
‘Je houdt van me wanneer het je uitkomt,’ tot dit verwijt is Klara gekomen op het eind van een telefoongesprek: ‘Ga je vanavond met me uit, ik heb je nodig, ik kan ook alleen gaan.’Ga naar margenoot+ Wat voor een drievoudige mededeling was dat? Ik antwoordde: ‘Uitgaan zie ik vandaag niet zitten, maar kom naar me toe, we kunnen praten en het ons gezellig maken.’ Geërgerd zei ze (waarom was ze weer zo opgewonden en zo ongeduldig?): ‘Ik voel al engtevrees als ik me daar met jou weer zie zitten.’ Ze had mij dus niet nodig? Het gesprek mocht maar eventjes duren, het werkte haar op de zenuwen dat ze me wat moest laten zeggen. Waar diende ik dan voor? Zijn we, elk voor zich, ons terrein aan 't afbakenen? Zullen we straks zover zijn dat de poorten er al zullen staan, dat we maar op een voorwendsel hoeven te wachten om ze te sluiten? De oude man op zijn sloffen is dood. Hij is uit het raam van zijn flat gevallen, of was het zelfmoord? Mijn moeder duwt me de krant onder de neus, ze weet nog veel meer, van een buurvrouw. Hij werd gevonden op het gras vóór het gebouw, het was net of hij lag te slapen, op één oor, op zijn buik, de armen van het lijf, de vingers wijd gespreid. Ik beaam wat ze zegt, ik praat mee over gissingen, over vermoedens, het hoe, het waarom, ik zie de man daar liggen met zijn vingers gespreid alsof hij wil beletten weg te zinken, alsof hij in zijn slaap te dromen ligt dat hij onweerstaanbaar door de diepte aangezogen wordt, hij is van binnen helemaal kapot, gebroken, terwijl zijn pak niet gescheurd is, niet eens gekreukt. Ik blijf knikken maar ik hoor mijn moeder niet meer.
De man had van kindsbeen af een drang gehad naar zelfdoding, steeds weer had hij zich onvolmaakt en niet aanvaard gevoeld, en ook vervangbaar, de idee dat hij vervangbaar was schokte zijn waardigheid, het wilde zeggen dat hij eigenlijk niet bestond, dat hij voor schut stond met de diensten die hij meende te bewijzen, met de zorgen waarmee hij iemand omringde, de behoeften waaraan hij | |
[pagina 444]
| |
dacht tegemoet te komen, het was steeds duidelijker geworden dat het zijn zorgen, zijn behoeften waren die hij anderen als diensten opdrong, althans dat die anderen het in die zin soms opvatten.
‘Hij was niet meer goed bij zijn hoofd, dat hebben we hier op straat nog meegemaakt,’ hoor ik mijn moeder zeggen. - Terwijl hij ligt te soezen hoort hij plots kinderen, een klas staat in het gras een kring te maken (trekken, duwen, elkaar aanstoten), een doek gaat op en neer golven, het is een springzeil, heen en weer getrokken, heftig teken gevend niet te wachten, niet te aarzelen, hij voelt de wind, het glasgordijn slaat hem in het gezicht, beneden staan ze te roepen, steeds harder, hardnekkiger, hij maakt zich belachelijk als hij nu niet zou durven, hij moet, hij moet het erop wagen voelt hij, hij wordt uitgedaagd, hij wordt gedaagd. - ‘Hij had misschien hallucinaties,’ zeg ik.
Ga naar margenoot+ Je wint of je wordt overwonnen, je krijgt iets in je greep (een ander lichaam) of je moet het ertegen afleggen.
Er zijn enkele boeken die Klara een keer terug zou geven (maar ik merkte dat ze er niet in las), er is die opalen schemerlamp die ik bij haar heb gezet, het theelichtje, de broodrooster, en eigenlijk is er helemaal niets van haar bij mij (zelfs brieven en dergelijke waren zogezegd beter opgeborgen bij haar), dat ben ik pas de laatste tijd gaan beseffen. Nu het zover is dat ik haar alleen nog maar wil opzoeken om mijn zaken op te halen, nu is het te laat om dat onopvallend te doen. Zij behoudt dus een en ander door die geruisloze terugtocht van me, zij zal me laf noemen terwijl ik zal blijven zitten met de frustratie dat zij uit eigen beweging nooit iets terugbezorgt. Niet dat ik het kan gebruiken, maar door het voor zich te houden beschuldigt ze me van vaandelvlucht, ze maakt me beschaamd terwijl ik me zou kunnen rechtvaardigen door verontwaardigd te zijn.
(Afgelopen week is ze nog zo vriendelijk, toegeeflijk geweest. We hadden gegeten, gebabbeld, ze had verteld hoe ze zich wilde gaan kleden, dat de nieuwe snit van haar haar bij zoveel vrienden en kennissen in de smaak viel, bijna automatisch had ik gezegd dat ik hem ook mooi vond, ik had naar mezelf in de spiegel gekeken, ik had ons helemaal niet bij elkaar vinden passen. Het had me tegenover de kelner zelfs even verlegen gemaakt dat ze deed zoals ik het me herinner van vóór we elkaar echt hadden leren kennen, zelfs tegenover een kelner had ik dus al afstand van haar genomen. ‘Wij zullen elkaar wel altijd blijven opzoeken,’ had ze gezegd, dit was een verontschuldiging omdat ze zichzelf had uitgenodigd, ze moest | |
[pagina 445]
| |
dan toch nog jets bewijzen? Maar waarom dan (of juist dààrom?) die haardracht van toen ze vijftien was en er nog uitzag als een blozend boerinnetje, die vormloze broek waarmee ze nonchalant wilde zijn maar die haar stond alsof ze uit Volendam kwam, en die weeïg geurende bodymilk terwiji ik haar nog kortgeleden een andere had gekocht? Was dat een klasse waar ik niet meer bijkon? Wat me het meest trof was dat ze zich niets bewust wilde zijn (en zich ook dàt niet bewust was!), mijn dromen moesten zich maar aanpassen aan haar werkelijkheid. In bed nam ze me wel om zo te zeggen het werk uit handen, al vlug begon ze me af te zuigen, terwiji ik het lag aan te zien en tevergeefs naar iets opwindends aan haar lichaam zocht, kwam ik klaar, ze slikte alles door,Ga naar margenoot+ geduldig en zorgvuldig, ze likte het schoon, glimlachte, kwam in mijn armen liggen (als toemaatje? nee, dit deed ze graag), we keuvelden, het was vertrouwd, zelfs aangenaam, ik hield alleen mijn hoofd licht afgewend, ik verdroeg haar adem niet meer.)
Scheiden kan eigenlijk niet zonder dat je schuld geeft of bekent, alsof mensen schuld zouden hebben aan het tijdelijke karakter van gevoelens. Een relatie aangaan kan immers niet anders worden voorgesteld dan als toegeven aan een voorkeur, ook als het een pure berekening is kun je dat uiteraard niet zomaar zeggen, je partner zou omwille van zelfrespect gedwongen worden om niet mee te doen. Wat kan dan bij een scheiding worden voorgewend? Je bent in je verwachtingen bedrogen geworden, de andere heeft vals gespeeld of, als er geen andere weg overblijft: je hebt de tekenen verkeerd geInterpreteerd, de andere is anders dan je hebt gedacht. Je kan je ook helemaal kwetsbaar opstellen (ik hoor dit moedig, arrogant of onhandig noemen), je kan zeggen dat je voorkeuren veranderd zijn. Dit geeft je vroegere verliefdheid meteen het stempel van echtheid en eerlijkheid, een eerlijkheid die de pijn van de verwijdering moet verzachten met een legitieme nostalgie. Maar het maakt ook de breuk zoveel brutaler want de ander is gewoon de dupe van je wispelturige aard. Van dan af verergert het over en weer en het welles-nietes vanzelf de toestand, maakt hem onhoudbaar, doet hem ophouden. (Ik denk aan Lucie en die echtgenoot.) Gevoelens: als ze vlug veranderen zijn ze niet echt, en evenmin als ze niet veranderen.Ga naar margenoot+ |
|