Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 139(1994)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] Hans van de Waarsenburg Goddelijke knol Was het van de IJzer of de Schelde? Hij moet gelopen zijn met spreekbaar Vlaams Een ransel Frans, een dief onder de oksels. Hij likte vredig zijn vrouw uit het zand Dronk de droogte weg en liet zorgzaam Met zijn kloten spelen, een oorlog voorbij. Zo gebeurde decennia later het wonder De grootvader schilde en sneed de aardappel In schijven en splijtte hen tot vreemde stengels [pagina 343] [p. 343] Die hij droogde, met zout bepoederde in een Oord ver van 's gravenstenen. Op het hout Gestookte fornuis stond de bruine pan. Het ossevet werd gepookt tot temperaturen Die hem tot in zijn bierglas deden zweten. Angelus, sisten de frieten spattend in het Scheermes van de tijd, terwijl de jongen Iedere vrijdag de longen uit zijn magere Lijf fietste om het kokhalzen te mijden [pagina 344] [p. 344] Dat katholieke vis hem wekelijks bood. Gruwelijke god, wat waren zijn beentjes klein En de honger groot op de dagen dat de borden Goudgeel dampten, zout als een elixer werd Toegevoegd en de goddelijke knol krokant het Melkgebit raakte. Tanden genoegzaam kauwden In een zee van weldadig speeksel, de huisduif Vanaf zijn schouder loerde, hij zijn pet op het Kale hoofd verschoof en zag dat het goed was. Vorige Volgende