Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 139(1994)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 265] [p. 265] Kreek Daey Ouwens Gedichten Het kind in de tuin is een ander kind. Het woont in een dik huis. De moeder gaat in zachte kringen, het stilste, het onwennigste. Ik wil het altijd weer, liggen in vaste armen. De tuin verzint het kind de vrouw de lucht is platgesteven. Ze legt haar rode handen neer. In de grond maakt ze barsten en ze kookt voor ons een kool die de vorm heeft van een hoed. Hoe lang kan een moeder leven? [pagina 266] [p. 266] De moeder is mooi. De dood ligt in haar als een lamp. De dood ontroert en is alsof hij iemand anders is die weggaat en weer terugkeert. Vreemde mannen hebben haar gewassen en haar aangekleed. Ze draagt de jurk die ze kocht in de winkel ‘voor de mooiste jaren van Uw leven’. De vader zit in een stilte. Zijn haren netjes kortgeknipt, het dunne achterhoofd bijna kaal, de schaal lijkt er kriskras doorheen te zijn gegaan, het is net een dekentje. [pagina 267] [p. 267] Je voeten op mijn voeten aaien. De nacht aaien. Wat wil de nacht? Nog steeds is er geen sneeuw. De straten aaien en de deuren, de zon op alle deuren aaien, de vastgesjorde wind, de stenen droefheid in een hond aaien. Je hebt de vorm van een dichte doos. Je slaapt. Ik kan je nu niet open maken. De slaap stroomt door de nacht, de stille kleren. Geruchten op het dak. Nog even is het zo. De dag komt dichter met de dingen maar verder je gezicht. Vorige Volgende