redacties aflopen om voorstellen te formuleren. Hun suggesties worden door de redactieleden besproken en aan de directie voorgelegd, terwijl vertalers uit de eerste categorie meestal worden uitgenodigd om een bepaald boek onder handen te nemen. Het staat hun dan vrij dat al dan niet te doen.
Zij die tot de tweede groep behoren zijn al tevreden als ze na maanden wachten een positieve reactie krijgen op hun voorstel. Het kan dan nog altijd dat een andere vertaler met die bewuste opdracht gaat lopen. In het geval van een negatief antwoord hebben de staatsuitgeverijen vaak eerst een beroep gedaan op de verdelers, een afzonderlijke, op bureaucratische leest geschoeide instelling die de succeskansen van de voorgestelde boeken vooraf inschat en op basis daarvan de oplages bepaalt. De staatsuitgeverijen zelf hebben daarbij geen inspraak. Ze kunnen hoogstens hun voorkeuren signaleren. Die worden heel vaak straal genegeerd.
Er valt nog een derde groep te onderscheiden, met name de jonge, onbekende en onervaren vertalers: universiteitsstudenten of pas afgestudeerden. Die maken weinig kans op opdrachten. Als literair vertaler wordt eigenlijk van je verwacht dat je als Pallas Athene uit het niets opduikt en van meet af aan met vlekkeloze prestaties voor de dag komt. Dat dat niet kan hoeft geen betoog. Maar wie eenmaal is afgestudeerd, hoeft op geen steun of begeleiding van derden meer te rekenen om zijn of haar ambities richting te geven. Er zit dan niets anders op dan het op te geven of dapper door te gaan, afwijzingen en kritiek te trotseren en ondertussen toch langzamerhand te rijpen.
Sinds een paar jaar zijn er in Hongarije een aantal privé-uitgeverijen. Ze werken efficiënt, met weinig mensen, en zijn volkomen ‘marktgericht’. Aangezien winst hun enige oogmerk is geven ze in de meeste gevallen bestsellers uit: boeken die ‘goed in de markt liggen’. En literatuur ligt niet bepaald goed in de markt. Gelukkig zijn er wel een paar uitzonderingen, die kwaliteit heel hoog in het vaandel voeren (bij voorbeeld Uitgeverij ‘Holnap’, dat betekent ‘Morgen’). De twee grootste staatsuitgeverijen - Magvető en Európa - die van oudsher wereldliteratuur in Hongaarse vertaling uitgeven en kunnen bogen op een rijke traditie, hebben met zware financiële en structurele problemen af te rekenen nu de subsidiëring van overheidswege werd stopgezet. Net als elders in de wereld proberen ze met de winsten op de uitgave van zogenaamde triviale literatuur (detective-, avonturen- en liefdesromans) de verlieslatende post bellettrie te compenseren. De achilleshiel van die uitgeverij en is hun te ruime (en dus te dure) staf, en dat terwijl ook druk- en papierkosten alsmaar de hoogte ingaan. Het invoeren van de markteconomie is van dien aard geweest dat de ‘marktmechanismen’ in alle omstandigheden de dienst uitmaken. Het cultuurbeleid heeft zich uit de uitgeverswereld teruggetrokken. De regels van de markt keren zich op dit ogenblik zonder mededogen tegen de schone letteren. Onze hardbevochten democratie heeft op die manier de volgende paradox in de hand gewerkt: goede literatuur kon onder het communistische bewind makkelijker verschonen.
In de boekenwereld is men echter van oordeel dat politieke en geestelijke vrijheid niet kunnen impliceren dat de bevoegde regeringsinstanties zomaar de steun aan uitgevers kunnen schrappen. Al spreekt echte literatuur dan maar een dunne laag van de bevolking aan, er is heus wel een publiek voor. Maar helaas bestaat dat publiek voor een groot deel juist uit die mensen die het zich door het verdwijnen van de legendarisch lage prijzen steeds minder kunnen veroorloven om boeken te kopen.
Een jaar of vijftien geleden schreef de