genoten steeds opeisbaar zijn. Hij moest voorhanden zijn als minnaar, kostwinner en biechtvader. Hij voldeed daaraan behoedzaam. Maar haar buien van twijfel en ongeloof namen toe.’ (p. 122) En bovendien: ‘Alles in haar leven was altijd anders dan ze zich had voorgesteld.’ (p. 55)
Lucas droomt van krachtdadig optreden, maar als het erop aankomt, is hij een slappe, angstige, toegeeflijke man die barst van de spanningen en zenuwen: ‘Gewoon leven vond Lucas al moeilijk; eenmaal getrouwd leek het soms onmogelijk.’ (p. 99) Ronduit bespottelijk treedt hij tegen De V. op, die hij in gedachten de Vijand noemt. Als Lucas zich een keer werkelijk voorneemt met De V. af te rekenen, gaat hij bij de eerste spottende woorden van de man al door de knieën.
Het kost Vera geen enkele moeite om haar man klein te houden. Zijn gevoelens van schuld zijn zo groot en zijn snelle bereidheid tot boetedoening zo duidelijk zichtbaar dat ze alleen maar in tranen hoeft uit te barsten: ‘Haar tranen waren zó vernietigend droef dat hij onmiddellijk dacht van alles de schuld te zijn.’ (p. 19) Al in zijn eerste huwelijksjaar schrijft Lucas in zijn dagboek: ‘Tranen hier, en troostwoorden zoeken. En me schuldig voelen.’ (p. 22)
Om zich te kunnen handhaven leest Lucas oorlogsmemoires van soldaten en officieren uit de eerste wereldoorlog. Als verklaring voor zijn fascinatie voor juist die oorlog noemt hij het onbegrijpelijke ervan: ‘Niemand had die oorlog gewenst, zei men later. Men struikelde erin uit onmacht. Zoals ik in mijn oorlog, dacht Lucas.’ (p. 90)
Telkens houdt hij zichzelf voor dat zijn ervaringen in het niet verdwijnen, vergeleken bij de belevenissen van die mensen in hun loopgraven. De vergelijking tussen zijn persoonlijke oorlog en de eerste wereldoorlog dringt zich steeds sterker aan Lucas op. Hij begint in oorlogstermen te denken, tot in het waanzinnige, zoals blijkt op de avond dat hij De V. de mantel uit wil vegen: ‘Lucas vertrok voor zijn Aanval. Het uur was daar. Alles was besproken en beslist op zijn interne krijgsraad. De verrassing zou totaal zijn... Lucas naderde vijandelijk gebied. Hij zweette of hij koorts had. Er zouden lichtkogels aan parachutes moeten dalen...’ (p. 68)
Een cruciale passage voor de interpretatie van de roman is Lucas' bezoek aan twee musea bij het vroegere slagveld. Tot zijn verbazing lijkt de werkelijkheid niet op het beeld dat hij zich uit de boeken gevormd heeft. Al eerder heeft hij het gevoel dat hij de werkelijkheid vertekend heeft, namelijk op het moment dat hij op klaarlichte dag drie ruiters ziet in uniformen uit het begin van deze eeuw. Cruciale momenten, want het is de vraag in hoeverre Vera Lucas werkelijk met De V. bedriegt. Werkelijk bewijs heeft hij niet en het lijkt erop dat Lucas' beeld van zijn vrouw allerminst met de realiteit strookt. De schilder maakt zich vreselijk druk om de ontrouw van zijn vrouw, terwijl er waarschijnlijk maar weinig aan de hand is. Zijn leven wordt eerder bepaald door de angst voor ongeluk, zoals hij zelf in een helder moment formuleert, dan voor het ongeluk zelf. Ik memoreer maar even Hotz' uitspraak: alles eindigt in ironie. Dat geldt ook voor de gebeurtenissen in het laatste deel van de roman.
Het komt zover dat Vera ook niet meer tegen de spanningen in hun huwelijk kan. Dat wordt in de eerste plaats veroorzaakt door Lucas' wantrouwen en achterdocht die de dagelijkse omgang vergiftigen. Als Lucas terugkeert na zijn bezoek aan de slagvelden is ze verdwenen. Hij gaat op zoek, maar kan haar nergens vinden. Laat op de avond keert hij terug naar huis en vindt zijn vrouw bewusteloos. De gaskraan van de haard staat open. Na deze dramatische situatie neemt het verhaal aan het eind nog een