| |
| |
| |
| |
Hedwig Speliers
Amalia
Een levenscyclus
1
Vogels en verliefden vinden mekaar
in de armhoge opening van wolken -
in de trechters van de aarde
schuiven onder hun parende lichamen
de dorpen over hun dorpels door.
In vleugels en handen houden zij er
geschenken aan over. Boven de hoofden
uit licht en lucht blijvende aureolen.
| |
2
Hoe het zaad in de lende zacht
de nachtzij van het lichaam zoekt
om te landen en geland langzaam
te glanzen tot een gebaar dat
uitgehaard geboorte wordt en
geboorte van het woord geboorte -
hoog in het geboomte zit de vogel
toeziende vanuit zijn nest te zingen.
| |
| |
| |
3
Uit de vouw van wolken komt
het lang vertolkte: tederheid
herlichaamd aan de tijd gewijd.
De kringen uitgedijd, verbeid
door beiden wordt de aarde
van weeromstuit een waarde
voor wie drang aan dromen paarde.
Tuin en thuis voorgoed ontsluit.
| |
4
In de grote gebaren van de geboorte
zal een lichaam langzaam bijgekleurd -
volte, vallend uit het water van de warmte
en verlangen vleesverzadigd. Het landschap,
ingepakt in de lakens van de wolken,
wordt haar leeftocht. Daarin het gras
haar beide voetjes groent, zij groeit.
| |
| |
| |
5
Uit je a's bloeit de nachtschade en
de nachtegaal, blauwdruk van het lied
dat binst de dag gezongen wordt want
wortelt in het bestaande. Bestand
met dit bestaan gesloten en lot
in het leven levende geworpen. Kind,
en lichaam, lang en langzaamaan
vergroeid van vlees naar naam.
| |
6
De avondadem aan je naam verwant
wijl kalm de kleur van het behang
bloemen weelde spint waarin je
bescherming vindt. Het water wat
het raam besproeit vloeit buiten
je bereik en binnen het beginnen
van de moederhand, die bevende
vredig je ronde omtrek tekent.
| |
| |
| |
7
Het marmer in je naam is voor
de vader in hoe de vader speels
je lichaam in de lucht tot beeld
verheft en beitelende veredelt.
Zo ben je bij momenten eeuwig
en blijft je leeftijd weelde
geweven uit buitenwereldse
gewelven waarin feeën leven.
| |
8
Jij plukt de zachtste letters uit
ons alfabet, zwellend lichaam
in het vlees dat om je groeit.
Daaruit klanken rapen bei je handen
en roepspier wordt je hals die reikt
in het rijk van je klaterende kamer.
Een eeuwigheid hou je hem stevig vast,
je speeldgoedbeer een fijn fluwelen last.
| |
| |
| |
9
Op de lei van je lichaam ligt de letter l
licht als de l uit het licht van lente
die tussen wieg en wand geboren
buitenshuis zijn bloem begint en
aan de stam herboren takken wordt
uit het werkwoord sneeuwen stort -
de boomgaard in zijn vroegste groen
vraagt om de snoeihand die verzoent.
| |
10
Een lichtvoetig verplaatsen
van voeten lichttoevend: engelen
met engelennamen als gabriël
en rafaël en de engel alfabet -
zij lijsten het meisje Amalia
in hun milde vlerkgeruis in.
De handjes bidt zij vleugeldicht.
lijkt zij ten hemel opgelicht.
| |
| |
| |
11
De engel wordt vrouw met in het midden
het meisje, zij springt in het touw
van de toekomst en vlecht haar vlechten
en als ze scherp toeziet ziet ze God,
een door mensen messcherp gekwetste
gebaarde man met gebarsten mond en
met een blik van blinkend traankristal
in de tijd dat de engel een vrouw wordt,
een meisje dat nog in het touw springt
met de vlek van haar vlecht in de wind.
| |
12
Metamorforen - het lage landschap
omgevormd en van den beginne af
herboren. De dorpstoren, de hoeven
gaver in de ochtend dan tevoren
en de kinderen die keien rollen
uit de aardkorst daarin ondergronds
het kiemen plaats vindt, het kiemen
van het komend winterkoren. En ik,
de darwinman, loop in mist verloren.
| |
| |
| |
13
Een traan op het glas en getaand
de stengel van de roos die sterft -
maar het bloeien ging vooraf,
de verwondering voor zij zich
aan de tijd verwondt. Salon,
tempel onder een verlicht plafon.
Een vrouw op vertraagde voet
bloeit in schaduwbeeld. En bloedt.
| |
14
Opgegooid, van trans naar toren -
als haat in de trompetten schalt,
herfst koren klanken in de voren
zamelt en kennelhonden op de sporen
van de ree dan is de dood bekend:
borstschot, geschrei van ver te horen
en de nek halsrekkende en transcendent.
|
|