rich Hölderlin (1770-1843). Hij reist kriskras door de eeuwen alsof het niets kost. Aan het slot is hij zelfs sterker dan de tijd, hij die zich ooit tot verstikkende tranen toe kon laten ontroeren door het vervliegen der jaren.
Deze constructie van de roman is langs tweeërlei weg tot stand gekomen. Eerst was er het idee de tijd een loer te draaien. Vervolgens was er de vraag naar een fundament om dit te rechtvaardigen, en al zoekend stuitte ik op de filosofie van Empedocles. Hij zag de wereld verdeeld in twee krachten, die van liefde en haat. Liefde was de kracht die harmonie tot stand bracht, haat was een tweedracht zaaiende macht. Voorts gaat hij uit van de vier elementen vuur, water, aarde en lucht uit welker verbinding (liefde) of scheiding (haat) alle dingen ontstaan.
Ik was thuis aangekomen met deze leer van de eenheid der tegenstellingen. De liefde kon de contrasten met elkaar verzoenen, want zij bezat immers de macht der vereniging. Daartegenover stond de voortgang van de tijd die de scheiding tussen vroeger en nu teweeg bracht, en ook die tussen Empedocles, Hölderlin en de hoofdpersoon Timon Kaspar uit het voorlaatste decennium van deze eeuw. Het boek was in balans gebracht dank zij Empedocles, op wiens filosofie ik stuitte via Hölderlin, die aan deze dichter, wijsgeer, staatsman en gunsteling van de goden een tragedie wijdde. Die balans bestond eruit dat de smartelijke ervaring van de voorbijgaande tijd (Empedocles' idee van de scheiding) werd getemperd door de verzoenende, vertroostende kracht van de harmonie (Empedocles' idee van de liefde).
De filosofie gaf mij niet alleen de lef om al schrijvend zo te handelen en zoveel contrasten in de tijd aan te brengen, ze gaf mij ook - o zeldzaamheid! - de beelden. Want de fragmenten uit Empedocles' leerdicht De Natuur waarin hij deze ideeën weergeeft, zijn zo helder en zo wars van elke abstractie om ze niet als literatuur te beschouwen. De harmonie tussen beeld en gedachte was bereikt. Met de roman Domino ondernam ik een jaar of wat later hetzelfde avontuur, me nog altijd geruggesteund wetend door het elan van de Griek. Ook hier doorkruist de hoofdpersoon moeiteloos de jaren, ditmaal die van zijn eigen leven: herinneringen uit het verleden gaan geleidelijk aan een band van harmonie aan met ervaringen en gebeurtenissen uit het heden. Uiteindelijk bestaat er geen verleden meer omdat er herinneringen bestaan.
De filosofie is tot wingewest geworden van de literatuur.
Tegenstellingen in de tijd zijn vaak ook tegenstellingen in de ruimte. Dit is mijn tweede bemoeienis met de filosofie. Hoe kan ik het rechtvaardigen dat mijn hoofdpersonen altijd op meerdere plaatsen tegelijk zijn en tegelijk willen zijn? Wat is dat in hen dat hen telkens naar andere plekken drijft dan waar ze feitelijk zijn? Wie, als in Grand Hotel Lembang, in Nederland is, wil naar Indonesië. Wie in Amsterdam is, als in Domino, voelt een heftige drang naar een dorpje in Noord-Italië, Bellagio. Ook Amerika woelt in hun dromen rond.
Ze zijn ontheemd. Nooit thuis waar ze zijn. Altijd vol rusteloosheid. De enige rust die ze vinden, is in de filosofie, zoals Timon Kaspar uit Hölderlins toren. In het rijk der ideeën zijn ze gelukkig, want daar vinden ze weerklank voor hun eigen onrustig verlangen naar het paradijs, waarin heden en verleden samensmelten.
De herinnering is het enige paradijs waaruit we niet verdreven kunnen worden, luidt een uitspraak uit de literatuur. Er is nog een citaat waaraan ik vaak denk: Wanneer de zee kalm is, zeilen alle schepen met groot vertoon van meesterschap.
En zo zijn er talloze. Ten slotte deze nog: We zouden onze omzwervingen niet willen missen als ze maar niet ons