Rudi Laermans
Fragmenten (I)
(Voor C.)/De basisverhouding met de werkelijkheid is de tastzin. Slechts wat we kunnen aanraken, bestaat werkelijk./De taal geeft ons de illusie te kunnen ontsnappen aan de ‘hardheid’ van de dingen. Waarom?/Men kan nimmer de werkelijkheid negeren, wel de taal van haar bewoners./Een fundamentele, beslissende keuze: of de woorden, of de dingen./De taal is niet ‘het huis der dingen’ maar enkel hun schuilplaats: ze zoeken er vaak een voorlopig onderkomen voor de grijpgrage mensenhanden./Een nieuwe tijdelijke verblijfplaats. Waar staan de borden, waar de kopjes voor het ontbijt? Waar bevinden zich de altijd aanwezige geheimen van deze ene plek? Alles heeft een plaats, alle dingen bezetten de ruimte met een eigensoortig volume. Plots maken de pianoklanken de kamer herkenbaar. De met klanken overspoelde dingen lijken eensklaps noodzakelijk dààr en dààr en dààr te staan, alsof ze zich op het ritme van Goulds vingeraanslagen alsnog in het gelid hebben gesteld./Het zijn der dingen behoeft de stilte; hun weerschijn wordt weerspiegeld door de muziek./God verkiest de letter wellicht boven de interpretatie./‘Hoe vaak hebben een boom meer of minder, een rots links of een rots rechts, een stofwolk door de wind opgejaagd, over de overwinning beslist zonder dat iemand het heeft gemerkt?’ (J.J. Rousseau)./Raadsel: déze klank, déze geur, déze smaak, déze aanraking, déze sensatie, op dit ogenblik op deze plaats, hic et nunc./Op een dag slaagde iemand erin om met een chemische stof van alle indrukken op de huid een afdruk te nemen, zodat alle aanrakingen, alle strelingen, alle sensibele impressies uit het verleden zichtbaar werden. Toen hij de eerste afdruk bekeek, genomen van zijn eigen huid, was hij verbijsterd: een chaotisch spel van punten, lijntjes, figuren. ‘Moet dit mijn levensloop, mijn geschiedenis voorstellen?’/Achter zowat alle kritiek op de
hedendaagse consumptiemaatschappij schuilt een diepe angst uitsluitend met objecten te moeten samenleven./
Waarom hebben de dingen onze subjectiviteit nodig om objectief te kunnen heten? Dat een mens-subject de waarheid van een niet-sprekend object uitzegt, is eigenlijk volslagen paradoxaal./‘Tast toe’, ‘op je gezondheid’,... - de weg van de waarachtige hartelijkheid vermijdt zoveel mogelijk de woorden en neemt meestal de omweg der dingen - van voedsel, geschenken, enz./Wie zich gedurig moet rechtvaardigen, wordt tot de leugen gedwongen; wie niet langer tegen anderen liegt, ‘beliegt’ zichzelf./Blikken en beelden werken meestal uitsluitend op afstand, als een vreemdsoortige actio-in-distans. Telkens als men de afstand overbrugt, verliezen ze hun (uit)werking./De menselijke singulariteit geeft zich prijs in almaar herhaalde achteloze gebaren./Iedere mens draagt een ongeschreven boek met zich mee. Het boek is ‘onschrijfbaar’: woorden volstaan niet om de tekst ervan zichtbaar te maken. Maar het boek is niettemin leesbaar. Zij die het lukt er een paar bladzijden van te lezen, noemen we onze vrienden; zij die een heel hoofdstuk weten te ontcijferen, spreken we aan als geliefden. Maar we zoeken naar die ene