zinsbouw - en omdat ze bijdragen in de berichten die worden overgedragen. We hebben zelfs speciale vormen om onze emoties gestalte te geven, met name de performatieve uitdrukkingen als Ik heb er spijt van. Ik betreur het dat...
Naast de talig uitgedrukte gevoelens, de emoties in taal, zijn er ook de emoties AAN taal. Reichling (1940: 305) heeft die ‘excentrisch-emotioneel’ genoemd, en wijst erop dat ze als niet linguïstisch beschouwd moeten worden. We kunnen, zegt hij, als iemand over maizenapap praat, horen of die kwaad is. Maar als die kwaadheid een gevolg is van het feit dat zijn schoenveter gebroken is, heeft dat niets te maken met de ‘Darstellung’ zelf (dus zijn opmerking over de pap).
Behalve emoties in taal - linguïstisch - en emoties aan taal - communicatief - zijn er de emoties OVER taal. Die hebben geen betrekking op het gerepresenteerde en komen ook niet tot uitdrukking aan de vorm van de taaluiting. Ze leven in het verborgene, tellen in eerste instantie alleen voor de gebruiker. Veelal is men zich zelfs niet bewust van die emotionele relatie, en pas in een conflictsituatie kan er plotseling besef ontstaan van de gevoelsband.
Voordat we ons nu bepalen tot de derde categorie verschijnselen, maken we eerst een methodisch onderscheid. De gevoelens in taal, de linguïstische, zullen we denotatief-emotioneel noemen. De emoties aan taal, de communicatief-functionele, noemen we met Reichling excentrisch-emotioneel. En de gevoelens over taal krijgen de aanduiding connotatief-emotioneel. Wat deze laatste categorie betreft, kunnen we nu al opmerken dat de verschillen tussen Noord en Zuid hiermee op essentiële manier samenhangen.
Over het onderscheid denotatief-connotatief is heel wat geschreven, met name ook door Bloomfield. Als we de neutrale betekenis van een woord, of uitdrukking de denotatie noemen, dan blijken er talloze ‘supplementary values’ te zijn die als connotaties gelden. ‘Every speech-form’, aldus Bloomfield (1950: 155), ‘has its own connotative flavor’. Hij tekent daarbij aan dat dit geldt voor de hele taalgemeenschap, maar dan kunnen weer speciale accenten optreden voor ieder individu door zijn specifieke ervaring.
Er zijn heel wat soorten connotaties en heel wat connotatief-emotionele aspecten. Bloomfield vermeldt ondermeer sociolinguïstische, dialectische, archaïsche en anders-talige verschijnselen. En uiteraard zijn er de vloek- en scheldwoorden, die in de taboesfeer vallen en connotatief zwaar belast zijn: veelal is dat connotatieve het meest belangrijke en nadert het dus het denotatief-emotionele.
Interessant is, dat de taalkundige en de psycholoog parallelle wegen gaan. Bloomfield schrijft over de rol van de gemeenschap en de verwerking door het individu. En de psycholoog Frijda (1988: 15) wijst erop dat emoties, bij de biologische basis die ze hebben, relatie onderhouden met culturele en individuele waarden. En cultuur is gemeenschapsbezit.
In het connotatief-emotionele, het affect over taal, spelen dus evenzeer persoonlijke als gemeenschapservaringen een rol. Voor een waardebepaling zou men kunnen opereren met de driedeling: waardering - neutraliteit - afkeer. En daarnaast kunnen er niveauverschillen onderscheiden worden. Om te beginnen is er de houding tegenover de taal als zodanig. Wat we daarmee bedoelen, wordt duidelijk als we de waardering voor taal en dialect vergelijken. Voor sommigen is het dialect een warme trui, het vertrouwde kledingsstuk, terwijl de algemene taal het zondagse pak of, erger nog, het gehuurde jacquet is. Voor anderen is de streektaal de kleding van de armoe, onverzorgd, pover, inadequaat.
Naast die waardering voor de totaliteit zijn er de connotatieve aspecten bij