inzicht vinden nog altijd dat Kollewijn gelijk had toen hij in 1903 schreef: ‘de moeite om te onthouden dat de derde persoon van de onvoltooid tegenwoordige tijd een t achter de stam krijgt en de eerste niet, is zo gering, dat wijziging van de algemeen gebruikelijke spelling hier overbodig is.’
De Werkgroep van de Taalunie vindt de huidige werkwoordsspelling wel moeilijk, maar komt toch niet tot een duidelijke oplossing. Ofwel handhaven we de huidige regeling ofwel kan er gedacht worden aan enkele oudere voorstellen aangevuld met een nieuwe Regel van Gelijkvormigheid. Die nieuwe voorstellen behelzen de 2de en 3de persoon onvoltooid tegenwoordige tijd met suffix t na een stemloze medeklinker (u weet wel die van 't kofschip), dus hij werkt, jij lacht, zij loopt, en in de andere gevallen met een d (jij gaad, hij speeld, zij veranderd, hij laad). In de onvoltooid verleden tijd zou de verdubbeling van de t en de d vervallen, dus: hij wachte, zij pleite, het brande, ik hate, hij lade.
Dit voorstel heeft echter niet de instemming van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren gekregen en komt er wellicht niet door. Wel heeft de Raad ingestemd met de sanering van het gebruik van de diakritische tekens (apostrof, trema en liggend streepje). Een herziening is hier dringend nodig aangezien nagenoeg niemand dat gebruik echt beheerst. Wie weet nu dat je moet schrijven Kees' huis, Anna's boek, Annies hoed, zeeëngte, eendeëi, vreugde-uren, kranteartikel, machineolie, machine-as, Zeeuws-Vlaams, Westvlaams. Ook hier heeft de Werkgroep concrete voorstellen die eigenlijk neerkomen op een systematisering (piano's, piano'tje, mee-eten, zaai-uien, weeig, reeel).
Een ander hardnekkig probleem waarmee de Werkgroep zich heeft beziggehouden, is dat van de verbindingsletters. De regel voor de verbindingsletter n bij voorbeeld is zo ingewikkeld en artificieel dat ook hier oeverloze discussies ontstaan: de tussenletter wordt in beginsel altijd -e geschreven (kippebout, notedop, krantebericht) behalve als het eerste lid noodzakelijk de gedachte aan een meervoud opwekt (kippenhok, notenbalk, krantenjongen). Dat leidt dan weer tot gekke spellingverschillen zoals tussen bessengelei (men kan alleen gelei maken van veel bessen) en bessesap (ook in één bes zit sap). Daarmee is echter nog niet alles gezegd. Het Groene Boekje spelt inderdaad ook kerseboom, vrouwenwerk, krantenpapier. De Werkgroep suggereert hier twee mogelijkheden:
‘a. men schrijve altijd een -e (bijvoorbeeld bessesap, planteleer, lekemoraal), of b. altijd -en als het eerste lid een meervoud op -en heeft (bessensap, plantenleer, lekenmoraal, maar aspergebed wegens asperges).’
De laatste mogelijkheid draagt merkwaardig genoeg de voorkeur weg van de Werkgroep, daar waar de eenvoudigste oplossing - die bovendien direct bij de uitspraak aansluit - toch eigenlijk veel meer voor de hand liggend is. Met de -en oplossing lokt men weer discussies uit: is het meervoud van keuze, keuzen of keuzes, en moet het derhalve keuzenmogelijkheid of keuzemogelijkheid worden? En wat met methodestrijd, bediendestatuut, klassestrijd? Bij eenvormig -e als tussenletter vermijdt men die discussie.
Voor de tussenletter s beveelt de werkgroep één s aan, als het eerste lid geen s op het eind heeft (liefdesuur, beroepsofficier, gevoelszaak); als het tweede lid met een s begint, adviseert de Werkgroep een verbindings-s, als het eerste lid een meervoud op -s heeft (meisjesschool, hersensschors, memoiresschrijver). Een wel erg ingewikkeld advies, met weinig leerbaarheidswinst ten opzichte van de bestaande regel.
Ondertussen heeft het Comité van Ministers (het komitee van ministers?) van de Nederlandse Taalunie op 10 september de nieuwe Spellingcommissie officieel geïnstalleerd onder voorzitter-