| |
| |
| |
Hubert de Vogelaere
De reizigers
De voerman met de volle baard,
de tweede reiziger achter hem
ernstig kijkend de jongste broer of
de zoon. Beschermd met geknoopte
das en sluitende kraag. Tegen
de avond komen zij er aan.
Gestulpte lippen bij een lied
fluiten of houdt hij zo de hond
die mee loopt niet te ver uit de buurt.
Teken daar een noordelijke
Gedroogd brood, een zakje met zout
mee voor onderweg. Kan het zijn
dat iemand hun taal zal verstaan.
| |
| |
| |
De meeuwen van negen hoog
Ze kon nog op de naam niet komen,
het was een vogel die zij volgde
met de ogen zo goed als het gaat
met dat wenden en omdraaien.
Het was zeker dat zij hem altijd
zou weten hangen ook boven zee,
wat bewegingloos lijkt, laagte wint
of gebaren maakt neer te strijken
op kanalen, nog niet moe.
Naar de muur gekeerd met het poesje,
het is groen, van een besje gebreid,
gevuld met kapok of veren,
het staat niet in het boek van ons volk.
in de lade verkiest te slapen
omdat zij het niet meer nodig heeft.
| |
| |
| |
Van oesters
Geschilde citroen, zoutvat en glazen
vingerkommetje op de gedekte
tafel. Achter de dame in het blauw
is de winkel dicht in die tussentijd.
Wat de mensen van oesters kunnen maken.
Muziek in de Vlaanderenstraat.
Wij waren in suiker, thee, gedroogde
vruchten, zaden. Ons assortiment is
nu uitgebreid met onverpakt goed en
blikken toegezonden over de wereld.
En als dat gaat op gebroken ijs
geserveerde vlekken licht en parels.
| |
| |
| |
Mandarijnen
Mandarijnen, wilde eenden,
die zich bij de oever ophouden.
Wat de gids opzoekt in een boek,
komt het niet voor in tuinen,
dat nu wel in het water ligt.
Zij moeten het nog weten,
aantal kleuren van netels
bruin op kop, zien paddestoelen,
kijkers, halen kastanjes op.
| |
| |
| |
Saint-Hubert
En dan een vogel met geel
naar de boom daalt al vliegend.
Dagelijks vers thuis gebracht.
Daar moet een abdij in liggen,
Studie, muziek zonder slagwerk,
lekker eten, in de boeken
Op een plek voor hij er brood in ziet,
dunnend die het bos koopt.
| |
| |
| |
De paarden
Het gaat weer over Italië,
ditmaal Venetië van chromo's,
in het water lopen de getekende
Een kleine zoute wind staat er.
Je moet wenen, je moet niet denken
die hebben een grote kop.
Waarvan er in heel de stad
niet meer dan vijf te vinden zijn.
| |
| |
| |
Straatje
Een vrouw houdt een kind vast
Of speelt piano, ze verstelt een jurk,
ze zit voor zich uit te kijken.
Ze lezen, verstellen iets, spelen.
een gebaar van haar verschikken.
Zij houdt het hoofdje uit het licht,
zit op een stoel en kijkt voor zich.
Op de knieën gelegde lange handen.
| |
| |
| |
De klok
Een heldere stang moeten ze
heen en weer tegen de paal slaan,
veertig jaar nadat soldaten
de klok wegnamen nog in gebruik.
Hij zal met de tijd bang zijn
dat het misloopt, dat zij
het risico wel moeten dragen,
De dochter van de molen -
de prins vraagt om over te zetten,
zij wijst waar het water schuimend
verdwijnt en weer stil wordt.
Zij had het ringetje verborgen,
de raven zullen het uitbrengen.
|
|