August Thiry
Uitgezuiverd blauw
Eind juli zat de vakantie er weer op. Twee weken Toscane, met de Florentijnse renaissance als bindmiddel. Het was dus mooi geweest, toen we na het beestachtig tempeest van de laatste nacht in de Alto Adige naar het noorden terugreden, richting Brennerpas. Nooit de Oostenrijkse Alpen scherper afgetekend gezien tegen uitgezuiverd blauw dan die dag! Na Innsbruck gingen de kilometers doorwegen. In de vooravond haalden we nog net Zuid-Beieren.
Nesselwang, zo heette het plaatsje. De naam van het hotel ontgaat me nu, maar het was gebouwd in de typische chaletstijl. Veel hout aan de voorgevel, veel bloemen ook. En aan de achterkant een ruime parking. Er viel wat motregen, toen de vrouw en ik de bagage uit de wagen haalden. De kamer lag op de tweede verdieping. Mooie kamer overigens, met eigen douchecel en twee reuzegrote bedden. De kinderen blij, natuurlijk: hoefden ze de luchtmatrassen niet op te blazen. En je weet hoe het is, twee ruige snotters zo'n godganse dag op de achterbank. Die hield je niet meer van de gang.
- Hela daar, kalm aan he! Wat moeten de andere mensen wel niet denken?!, probeerde de vrouw nog. Nu ja, dat van die andere mensen bleek al spoedig veel gezegd. Het kwam neer op één bejaard Hollands echtpaar.
Die zaten beneden in de gelagkamer en ze zochten onmiddellijk contact. Blij dat ze nog eens verbaal sterk uit de hoek konden komen, in hun eigen Rotterdams. Nesselwang, daar kwamen ze al jaren. Want je kreeg er tenminste een flinke schep eten en het volk was altijd vriendelijk in de omgang. En dat het Duitsers waren, och, dat nam je er dan maar bij...
Toen ze dat zei, de oudere dame, keek ze even door het raam. Ver weg. Ver weg was ook het bombardement van mei 1940, dat het oude centrum van Rotterdam plat legde. Het puin was reeds lang geruimd, de stad heropgebouwd in betonnen blokken tussen groen. En trouwens, in Italië werd je toch maar het hemd van het lijf gejat! Vond haar man dan weer, terwijl die twee woelwaters van ons tussen de tafels door spurtten en ik aan het buffet de kaart voor het avondeten ging opvragen.
Hij had ook al achter de receptie gezeten. Volkomen onduits type. Een veertiger met achterovergekamd gitzwart haar, vol brillantine, en een ietwat gekromde, scheve neus. Zo'n beetje een Romeins gezicht eigenlijk, ondanks dat slungelachtig, mager opgeschoten lijf. Hij heette Ernst.
- Ernst!, riep een schrale vrouwenstem door het doorgeefluik achter de tapkast. Wieviel Personen, Ernst?
Die vrouw, een oud mens en slecht te been, bleek de moeder te zijn. Ze dekte een tafel voor vier, waarbij Ernst, bezorgd toekijkend, haar maar liet betijen. Schon gut, Mutti, schon gut! Hij zou de rest wel doen. De Mutti slofte naar de keuken terug zonder op of om te kijken.
Ernst diende het eten op. Degelijke kost. Grote lap vlees, Kartoffeln, sla en tomaat in de mayonaise. Enfin, iedereen dik tevreden. Ook de papa, die nog een halve liter Löwenbräu achter de tanden kon laten klotsen. Ziezo, het was wél