en vergeefser, in de richting van de dood’. Hij ontmoet in Nicanor de 29-jarige Naja, die hij tien jaar vroeger nog onderwezen had in de geschiedenis van het strafrecht in België. Naja zal die avond nog in de bar beginnen. Ze heeft iets van een engel van Memlinc of Fra Angelico: onwezenlijk volmaakt en op een vreemde wijze boven het erotische verheven. Naja is overigens nog steeds maagd en de ik-figuur neemt zich voor zichzelf alleen een ‘perfect beheerste carezza’ toe te staan, een inwendige streling zonder orgasme van zijn kant. Dan slaat, wat zo typisch is voor Hertmans (en bij voorbeeld ook voor Willem Brakman) alles om in een volstrekte chaos. De naakte Naja is geheel doorschijnend van vel. De eerste indruk is er een van walg: het pompende hart, de slingerende aorta, de zwellende longpunten, de kleine baarmoeder, het bindweefsel en de spieren. Hij tuimelt duizelingwekkend in zichzelf en ziet dan in het van vloeiend glas lijkend organisme de heldere vergezichten van woestijnen. Naja doet hem denken aan sneeuwdoosjes, aan ‘een verte in een levend lichaam gevat’.
Een verhaal met schitterende Gilliamse stijloefeningen is Master Class. Zaza von Stein maakt op de ik-figuur een on wezenlijk-volmaakte indruk. Hij ontmoet haar op een cursus 17de-eeuwse muziek; ze is even ‘geleerd, elegant en gevoelig’ als Corelli. Sporen van een grenzeloze, eeuwig-vrouwelijke wereld vindt hij overal in zijn huis, nadat ze daar een keer overnacht heeft: in de wasbak de geur van bodysplash die hem doet hijgen van verlangen, op het hoofdkussen de geur van onbekend krullend haar, de geur ook ‘van een hals en een adem die ik had gevoeld bij de vluchtige kus van die harde, verrukkelijke mond’. Het zal wel geen toeval zijn dat de ikfiguur Jason heet, de leider van de Argonauten, op tocht naar het Gulden Vlies. Later soupeert Jason met Alicia in ‘Het Gulden Vlies’ en ontmoet hij Zaza in het rendez-voushuis ‘L'Argo’. Het Gulden Vlies is ook het maagdenvlies van de engelachtige vrouwen die hij niet wil penetreren. Als hij Zaza in haar ‘opwindendste plekje’ streelt, en stiekem aan zijn vingers riekt, komt een bedwelmende geur los, ‘een mengeling van kippebouillon, kamperfoelie, kaneel en langoustines, en ook een beetje, een ietsje, heel licht en vluchtig: een ietsje warme modder, modder in de zon’. Ook Zaza is licht, ondoorgrondelijk en ‘transparant’, ze lijkt een soort ‘antieke bosnimf’. Zelfs Alicia met haar ‘goddelijke derrière’ doet hem verlangen naar Zaza. Maar Zaza, de eeuwige schoonheid, blijft onbereikbaar.
In het rendez-voushuis kijkt hij naar haar, ‘onbereikbaar en toch vlakbij, volmaakt en vluchtig, onherroepelijk alleen’. Elkaar bekijkend strelen ze zichzelf. Zaza komt ‘schitterend zacht en stil hijgend’, haar lichaampje prachtig gloeiend, in een andere wereld terecht; ze wordt ijl en onvatbaar, groeit in schoonheid weg naar een verre overkant, een etherische oude melodie neuriënd. Tussen Zaza en hem borrelt nu in de kamer oeroud slik, waarin hij Charon herkent, met het gelaat van Zaza's echtgenoot. Het water is veel te diep.
Het vloeiend glas van de doorschijnende Naja, de elevatie van de eeuwig-mooie Zaza: het wijst op omgrenzing, uitdeining, verwoestijning van het ik in het oneindige. Het ik treedt uit zijn oevers, de ziel klapwiekt weg uit het lichaam.
In een derde prachtig verhaal, Nachtengel en Maria, overwint Maria haar lichamelijke ongemakken, zoals migraine en beklemming, door te zingen. ‘De stem is een hallucinatorische kracht. Ze vergroot de reikwijdte van het lichaam zonder dat dat lichaam zich verplaatst.’ Voor wie luistert is de ‘koele volmaaktheid’ van haar stem ondraaglijk. Het engelmotief vindt in Maria (de maagd!) een nieuwe gestalte: ‘Maria, in witte bloes en op lichte pekari wandelschoe-