| |
| |
| |
IV Uitgevers
| |
| |
| |
Geert van Beek
Uitgegeven worden in Vlaanderen
De sterkste man
‘De sterkste man is de uitgever’, zei Marnix Gijsen eens in een toespraak. Mijn ervaringen althans stellen hem in het gelijk, al maak ik meteen de restrictie dat van de vier uitgeverijen die met mijn prozawerk in zee gingen er twee hun ondergang vonden in een faillissement en één werd opgeheven.
Gepubliceerd worden in Vlaanderen is voor mij hoofdzakelijk een sociale aangelegenheid geweest. Wie schrijft, is literair en hopelijk ook artistiek bezig. Bij publikatie is het creatieve proces achter de rug, het geesteskind vertrouw je toe aan de zorg van een uitgeverij en je hoopt dat het veel vrienden zal maken. Maar het is nu een produkt geworden voor de boekenmarkt, een zaak van commercie, en commercie heeft mij altijd het minst geïnteresseerd. Ik heb ook nooit om den brode hoeven te schrijven wegens mijn beroep, en bestsellers zijn van mijn hand niet verschenen. Op het sociale aspect van het uitgegeven worden in Vlaanderen zal ik derhalve de meeste nadruk leggen.
Mijn eerste twee boeken, de bundel novellen Een hand boven de ogen en de kleine roman Buiten schot werden respectievelijk in 1960 en 1961 gepresenteerd door Stols-Barth, 's-Gravenhage, een gerenommeerd en benijdenswaardig fonds. Klinkende namen uit de stal van Stols waren onder andere uit Noord en Zuid: Marnix Gijsen, Jan Greshoff, Michel van der Plas, Karel Jonckheere, Martinus Nijhoff, Jan Slauerhoff, J.C. Bloem, Frans van Isacker, Hubert Lampo, Gaston Burssens, Achilles Mussche. Stols bestond al vanaf 1922; in 1962 vierde het fonds zijn veertigjarig bestaan, onder leiding van J.P. Barth.
Van de achtergronden ben ik - gelukkig - niet op de hoogte, verbazingwekkend was dat Barth per 1 juli 1964 zijn uitgaven staakte. Zijn fonds werd ondergebracht bij andere uitgeverijen. Voor mijn werk was van verschillende zijden belangstelling. Michel van der Plas nodigde mij uit voor Elsevier, bij wie ik ‘als een vorst’ behandeld zou worden. Barth echter adviseerde me Desclée De Brouwer (DDB), Brugge-Utrecht. Zijn advies berustte op de volgende overwegingen: DDB was financieel zeer krachtig, had een goede naam, was in beide Nederlandstalige landen uitstekend vertegenwoordigd, en men werkte er correct en vlug. Het eerste en het laatste argument hebben Barth waarschijnlijk het meest aangesproken.
| |
Met hoffelijke zorg
De naam Desclée hing voor mij in het verre verleden vaag samen met religieuze uitgaven, maar al snel werd me duidelijk dat ik me grondig vergiste. Reeds in 1960 was ik met DDB in contact gekomen. Directeur Jan François (geprezen blijve zijn naam) nodigde mij namelijk uit, deel te nemen aan een driedaags congres in Maastricht (januari 1961) van het Algemeen Kunstenaars-verbond Nederland en het Christelijk
| |
| |
Vlaams Kunstenaarsverbond. Het thema luidde ‘roman en religie’. Als gespreksleiders fungeerden Gabriël Smit en Albert Westerlinck. (Ik meen toen opgemerkt te hebben dat de laatste even vanzelfsprekend zijn glazen bier vergezeld deed gaan van een kelkje genever als dat hij wandelde al peinzend’). De uitnodiging van François besloot met een zin die model zou staan voor het verdere contact dat ik met hemzelf en zijn uitgeverij zou gaan hebben: ‘Het zal ons een eer zijn te mogen instaan voor de verblijfkosten.’ Een hoffelijker optreden dan van deze buitengewoon voorkomende grand seigneur heb ik nimmer ontmoet, royaal in de strikte zin van het woord, een edelman.
DDB, in Utrecht vertegenwoordigd door de wat zakelijker ingestelde, sympathieke heer Boezeman, stak mijn twee boeken van Stols-Barth in 1965 in een nieuw pak; Buiten schot met een opvallende rode manchet vanwege een bekroning met een Anne Frank-prijs 1962. Een nieuwe bundel novellen verscheen eveneens in 1965, De gekruisigde rat; het titelverhaal werd bekroond met de literatuurprijs van de toentertijd befaamde Groot-Kempische Cultuurdagen te Hilvarenbeek, 1965. De verhalenbundel Het Mexicaanse paardje zag bij DDB het licht in 1966; in hetzelfde jaar ontving ik de Literatuurprijs van de Provincie Noord-Brabant. Mijn eerste vier boeken waren nu dus onder de hoede van DDB; ik dacht dat het een aardige inbreng was.
Van hun fonds raakte ik onder de indruk. Het bleek een omvangrijke verzameling van allerlei genres. Naast bellettrie bevatte het belangrijke werken op het terrein van filosofie, geschiedenis, beeldende kunst, muziek, religie, kinderen schoolboeken. Imponerend was de zeer ruim opgezette reeks Ontmoetingen, monografieën van internationaal allure, ‘een welhaast monumentaal wordende literaire encyclopedie’ (Periscoop). Onder bellettrie vielen namen als Stijn Streuvels, Gerard Walschap, Bernard Kemp, Gaston Duribreux, Dellart, Jan Veulemans; Pieter van der Meer de Walcheren was een steunpilaar. De gekruisigde rat werd ge presenteerd tegelijk met werk van Jos de Haes, Johan Daisne, Albert Kuyle en Fem Rutke.
Tussen Pieter van der Meer en Jan François bestond een warme vriendschapsband die zich expliciet manifesteerde bij de begrafenis van de blind geworden monnik in Oosterhout, waar Français kaarsrecht als een trouwe wachter naast het graf van de overledene stond zolang de stoet van talloze belangstellenden langs het open graf trok.
De afdeling publiciteit van DDB zorgde onder leiding van de actieve Fernand Bonneure voor een driemaandelijks bibliografisch informatiebulletin, Stroming, met nieuwe aanbiedingen voor de boekhandel. Dat DDB voorts in België over belangrijke relaties beschikte, zou me spoedig blijken.
| |
Waarschuwende vinger
Een op het oog gering detail accentueerde dat mijn werk in andere handen was geraakt dan ik gewend was. Het hinderde mij dat op het omslag van De gekruisigde rat vermeld stond - en nogal opvallend - dat het boek ‘lektuur voor gevormde lezers’ was. Voor mij betekende dit een paternalistisch waarschuwend opgeheven vinger, die een inbreuk maakte op de persoonlijke vrijheid en eigen verantwoordelijkheid van zowel auteur als lezer, begrippen die me dierbaar waren en zijn gebleven. Als docent Nederlandse letterkunde aan een middelbare school was ik gewend vrijheid en eigen keuze met betrekking tot de lectuur van de leerlingen juist te stimuleren en hen te activeren om zelfstandig op zoek te gaan naar de waarden van onder andere de neo-realistische romankunst, waarin ik ook zelf lezers bleek te verontrusten. Kortom, ik voelde me bevoogd en gefrustreerd.
Brugge lichtte me in over het waarom van de omstreden vermelding. Belgische
| |
| |
bibliotheken plachten zich nauwgezet te houden aan de Idil-beoordeling, een Nederlandse InformatieDienst Inzake Lectuur te Tilburg op katholieke grondslag, ook invloedrijk in Nederland, die met behulp van een uitgebreid arsenaal van recensenten de toelaatbaarheid van boeken bepaalde en in categorieën vastlegde. Op het instituut is veel kritiek geleverd, op de duur voelde het zichzelf als overbodig. Belgische bibliotheken nu wisten in het verleden van alle DDB-uitgaven, dat zij onder waardecijfers vier of vijf vielen, dus voor volwassenen vanaf achttien jaar of voor álle lezers. In Brugge had men 't daarom noodzakelijk gevonden de bibliotheken te attenderen op een afwijking van het verleden. Categorie drie betekende Voorbehouden Lectuur, voor gevormde volwassenen. Ik was ingelicht, maar niet opgelucht. In Utrecht was men op dit punt volwassener dan in Brugge.
| |
Vergeet niet te lezen
Intussen bleek dat DDB alle moeite deed om ook in Nederland een positie op de boekenmarkt te veroveren. Op de Boekenmarkt in het Rai-gebouw te Amsterdam, mei 1965, presenteerde DDB zich nadrukkelijk met een openbaar forum. De Vlaamse criticus Bernard Kemp interviewde de Nederlandse prozaïsten Fem Rutke en Geert van Beek, de Nederlandse criticus Kees Fens introduceerde dichtbundels van de Vlamingen Jos de Haes en Johan Daisne, dit alles op de ‘Vlaamse dag’, waar bovendien Jean Weisgerber sprak over ‘De moderne roman in Vlaanderen’ en een forum van Vlaamse auteurs de dag besloot. Ik voelde me Vlaming met de Vlamingen, maar ondanks het sympathieke en hartelijke gezelschap toch niet geheel op mijn plaats: ik wilde een Nederlands auteur blijven.
Zonder twijfel dank zij soliede relaties van DDB nam ik de volgende dag, 7 mei, deel aan het T.V. programma ‘Vergeet niet te lezen’ van de BRT aan het Eug. Flageyplein te Brussel. Daar ontmoette ik opnieuw de beide (helaas te vroeg overleden) prominente Vlamingen Bernard Kemp en Jos de Haes, te midden van enkele anderen. Voor Bernard Kemp vatte ik een diep respect op. De bewondering was wederzijds. Hij begeleidde als het ware mijn uitgaven met zijn indringende, diepzinnige en voortreffelijk geformuleerde artikelen. Hij was een lucide lezer die in staat bleek de auteur aan zichzelf te onthullen. Een schril contrast met de bakerpraatjes die je als auteur ook in handen krijgt. Kemp maakte mij duidelijk dat De gekruisigde rat in wezen een bundel Christus- en lijdensverhalen was. Hij zag in deze schrijver ‘een dolorist wiens dolorisme zich visceraal uitte’, een formulering die ik niet meer vergat, evenmin als zijn opgewekt, joviaal optreden, dat zo mooi paste bij zijn blozend, welvarend, haast a-spiritueel voorkomen. Een uitzonderlijk mens.
Jos de Haes was welhaast zijn tegenpool. Hij fungeerde als gesprekspartner bij het interview. De BRT gaf ruimschoots en ruimhartig gelegenheid om het gesprek voor te bereiden. Je werd om 18 uur verwacht voor een avondmaal en de uitzending vond plaats om 22 uur, tijd in overvloed dus om van gedachten te wisselen... Kwaliteit kenmerkt de Vlaming. De Haes, even intelligent als bescheiden, nam slechts spaarzaam deel aan de algemene conversatie en verzuchtte op een gegeven moment: ‘Al dat geblaas!’
Die avond werd ook Julien Weverberg geïnterviewd; hij protesteerde onder andere heftig tegen het feit dat hij zijn kinderen op een Belgische school geen a-religieuze opvoeding kon laten geven. De BRT stond open voor iedere opinie.
Uit lange ervaring is mij niettemin gebleken dat Belgische auteurs wanneer zij elkaar ontmoeten praten over literatuur, en Hollandse auteurs over ver- | |
| |
koop, commercie. Uit Vlaamse recensies ben ik ook tot de conclusie gekomen dat critici van naam allemaal filosofie hebben gestudeerd.
In 1966 verscheen bij DDB mijn bundel Het Mexicaanse paardje en al snel nodigde de BRT mij opnieuw uit voor een interview, dit keer met Hubert Lampo, expert in surrealisme. Ik reisde met Corn. Verhoeven naar Brussel. Die avond constateerde ik met verbazing en spijt, dat er onder de Belgische literatoren aperte rivaliteit en rancune heerste. Bij de ontvangst waren ook aanwezig Paul de Wispelaere en Hugo Raes, beiden door mij zeer gerespecteerd. Tot mijn teleurstelling wenste Lampo niet de gezamenlijke maaltijd bij te wonen. Hij perfereerde een privé-diner ergens in de stad, kwaliteit uiteraard, maar niet hartverwarmend. Irenisch van aard, betreurde ik de gespletenheid onder de geesten die ik hoogachtte. Bernard Kemp sprak met Corn. Verhoeven, Paul de Wispelaere met Hugo Raes, die na enkele minuten zo nerveus werd, dat alles, alles opnieuw gedaan moest worden. Docenten onder elkaar.
| |
De Dietsche
Met de publiciteit van DDB leek het, althans in België, wel goed te zitten. Duidelijk op suggestie van DDB werd ik ook gevraagd, door Albert Westerlinck, om mee te werken aan de Dietsche Warande en Belfort, waaraan ik graag gehoor gaf. De novelle ‘De achterkant van de mist’ uit Het Mexicaanse paardje verscheen eerst in DWB. Het publiciteitsapparaat van de uitgeverij spaarde ook nu weer kosten noch moeite om van de verschijning van deze bundel een literaire gebeurtenis te maken en liet bijvoorbeeld een fraai affiche verschijnen met een - uiteraard - indrukwekkende foto.
De kennismaking met De Dietsche resulteerde weer in invitaties tot de befaamde literaire weekends van DWB in het prachtige conferentie-oord, het K.A.J.-domein te Dworp, een oord dat een Brusselse taxichauffeur slechts op het nippertje, vlak voor het ingaan van mijn spreekbeurt, zondag 4 juni 1967, wist te vinden, Westerlinck ongeduldig, horloge in de hand, op de trappen; een wel ideaal auditorium, onder wie Leo Geerts, Paul De Wispelaere, Jos Vandeloo, Ward Ruyslinck. De tweede keer, juni 1978, maakte ik het hele weekend mee, las een ochtend voor uit De dia's van Andrea, maakte kennis met onder andere A. Mertens, Hugo Bousset, Ludo Simons, Joos Florquin, in een sfeer van intensieve spiritualiteit, harmonisch samengaand met de vertrouwde gastronomie, professoren aan de tapkast.
En vanzelfsprekend stond DDB achter de invitatie van de kring Moritoen te Brugge om onder de titel Literaire Verkenningen een avond te verzorgen over De gekruisigde rat, in 1970. Tot mijn verbazing bleken alle belangstellenden het boek gelezen te hebben. In een werkvergadering was het door deskundige inleiders, Luc Decorte en Maurits Decoen, grondig geanalyseerd. Een verademing. Niemand zat te breien, zoals me overkwam op een school in Nederland.
Krantenreacties op De gekruisigde rat verschenen in Nederland slechts matig, zeker in vergelijking met wat ik gewend was bij Stols-Barth; daar kon je, behalve in enkele landelijke bladen, ook rekenen op geluiden uit Zuid-Afrika en Aruba, om maar iets te noemen. Uit België kwam meer respons. Ivo Michiels besprak het boek bijzonder positief voor de Nederlandse Vararadio. Hetzelfde deed Bernard Kemp in De Standaard der Letteren, en Huib Thomassen in De Spectator. Hugo Bousset analyseerde mijn werk zeer uitvoerig in Jeugd en Cultuur. Geerts nam het onder de loep in De Nieuwe Vlaamse Linie.
| |
| |
| |
Trekpaard
Na verloop van tijd constateerde ik met teleurstelling, dat DDB in het Noorden literair van weinig belang werd geacht. Ik voelde me een soort trekpaard dat moeizaam de kar met het literaire fonds van DDB door nog onbegaande wegen sleepte. Aanleg voor trekpaard bezat ik volstrekt niet, fysiek noch psychisch, en ik wilde met de commerciële aspecten van het uitgeven niets te maken hebben. In België mocht DDB dan behoren tot ‘de grote drie’, in literair opzicht, bellettristisch, kreeg ze op de Nederlandse boekenmarkt geen voet aan wal, hoogstens een kinderschoen.
Het werd me ook duidelijk dat DDB met de boekhandel ‘boven de rivieren’ spaarzame of geen contacten onderhield. In Amsterdam bijvoorbeeld was DDB alleen vertegenwoordigd bij de uitgesproken katholieke boekwinkel Urbi et Orbi, aan het Rokin. In plaats van vrienden te maken bleven mijn geesteskinderen dus goeddeels onbekend en bereikten ze niet of nauwelijks de lezers van wie ik met recht veronderstelde dat ze geïnteresseerd zouden zijn. DDB, moest ik vaststellen, was in het Noorden op twee manieren ‘besmet’: de uitgeverij droeg het odium, het stempel, van Vlaams en katholiek, en dat veroorzaakte onneembare barrières. Doorstoten leek onmogelijk.
Juist in de jaren '60 vezette ik me krachtig tegen de katholieke kerk als traditioneel instituut, met haar frustrerende moraal, nietsontziend autoritair optreden en antieke leerstellingen die vooruitgang, vrijheid en individuele verantwoordelijkheid belemmerden. Onder een traditioneel wapperende katholieke vlag van Vlaamse makelij wenste ik niet te varen. In recensies werd ik aangezien voor een katholieke Vlaming, wat in strijd was met de feiten.
In Utrecht was men het met mij eens. Jan Français, met wie ik in Antwerpen in 1967 een onderhoud had, reageerde bijzonder hoffelijk op mijn besluit van uitgever te veranderen, naar het Noorden terug te keren. Hij betreurde het, maar had er wel begrip voor. Als 't om de persoon van de uitgever was, dan zou hij wel de laatste zijn bij wie men weg zou gaan. Met deze aimabele man bleef ik schriftelijk in contact. Een uitnodiging van hem, het woord te voeren bij gelegenheid van het dertigjarig bestaan van de Nederlandse uitgaven in het Provinciaal Hof te Brugge, in tegenwoordigheid van premier Eyskens en Kamervoorzitter Van Acker, in 1971, moest ik wegens ziekte afslaan.
Ik bezocht het prachtige pand aan het Wijngaardplein (de uitgeverij werkte nu onder de naam Orion, maar het is niet mijn taak haar geschiedenis te schrijven) en ook de drukkerij - ik meen in de Lieven Bauwenstraat - waar me een blik vergund werd op een totaal ander aspect van DDB, namelijk het drukken van reclame-etiketten. Het meest werd ik getroffen door een doodstille zaal waar een batterij drukpersen-buiten-dienst stond opgesteld, de persen die miljoenen missaals hadden aangemaakt. Voorgoed verleden tijd.
| |
Terug naar het Noorden
Tussen 1967 en 1977 publiceerde ik bij Querido, Amsterdam, vier boeken. Een voorstel van Querido, in 1971, om de resterende exemplaren van De gekruisigde rat over te nemen, werd door François met de hem eigen hoffelijkheid beslist van de hand gewezen. (Een commerciële opmerking, bedoeld voor wie niet buiten cijfers kan: het ging om ongeveer elfhonderd exemplaren.) Ik begreep dat het zijn eer te na kwam.
Het laatste contact had ik met Orion in mei 1983, toen mij het faillissement van de uitgeverij werd meegedeeld door twee advocaten, van wie één - mirabile dictu - de naam Mettepenningen droeg. Ik bleek een schuldvordering te hebben
| |
| |
van 9 (negen) Bfrs. De rest van mijn boeken was al eerder, in 1980, opgeruimd.
Bij Querido, Amsterdam, ging het anders toe. Hier bleek de uitgever inderdaad de sterkste man. De naam van het bedrijf stond garant voor vanzelfsprekende, overvloedige publiciteit. Ik voelde me als publicist weer serieus genomen. Een schrijver van bestsellers of publiekstrekkers ben ik allesbehalve, ook geen productiemachine, maar Querido was tevreden. Verschil van mening over de temperatuur van mijn werk veroorzaakte ten slotte, dat ik me daar terugtrok.
| |
Semi-Vlaams
Een nieuwe bundel bracht ik onder bij Elsevier Uitgeversmaatschappij, afdeling Manteau: Beeld voor dag en nacht, 1982. Een echt Vlaams bedrijf was dit niet, ik zal er kort over zijn. Ondanks een geduchte reclamecampagne daalde de belangstelling in de pers voor mijn werk aanzienlijk. Ook mijn naam was blijkbaar geen voldoende garantie voor veel publiciteit en vlotte verkoop. In 1983 verscheen als uitgave van Manteau-Amsterdam Een vrouw vloog naar Engeland. ‘Elsevier’ werd niet meer gebruikt, die naam deed te veel denken aan populaire lectuur. Zo kwam ik door reorganisatie van het bedrijf toch weer, zij het partieel, bij een Vlaamse uitgeverij terecht. Laatstgenoemde bundel trok meer aandacht, denkelijk door het onderwerp (abortus) en dankzij extra inspanningen van het promotie-team. Niet zonder verbazing vernam ik van Weverbergh, directeur van Manteau, dat mijn naam in Vlaanderen nauwelijks (meer) bekend was.
De uitgeverij nam alle moeite om daarin verandering aan te brengen, ze organiseerde bijvoorbeeld een persconferentie met dag- en weekbladen in het Keyser-hotel te Antwerpen, hetgeen stellig vruchten afwierp. Het feestmaal ter gelegenheid van de Boekenbeurs, oktober 1983, in Weilandshof te Wijnegem, waar alle Manteau-schrijvers uit Zuid en Noord aanzaten, een meer dan Bourgondisch evenement, betekende mijn laatste samenzijn met Vlaamse collega's. In 1986 stootte Elsevier alle fiction af. Bellettrie viel voortaan onder het imprint Amber van de Boekerij te Amsterdam. Hiermee was mijn contact met Vlaamse uitgeverijen beëindigd.
| |
Koude oorlog
Ondervinding leerde mij (Ik schreef het al eerder) dat men op kranteredacties gerenommeerde uitgevers uit de grote hoop pakt; een voorselectie op waarden. Er worden geen boeken besproken, maar uitgevers. Je komt als artiest weerloos in de koude oorlog van de commercie. Heb je geen geruchtmakende naam, dan raakt je werk tussen de wal en het schip. Kees Fens bevestigde dit.
In Vlaanderen publicerend had ik het gevoel te verkeren binnen een groep mensen met wie ik een natuurlijke affiniteit had, doordat ze op dezelfde golflengte waren afgestemd als ikzelf. Sociale contacten waren er uit hoofde van en terwille van juist de literatuur. Een echte ‘Hollander’ uit het Noorden ben ik niet. De relaties met de in het Noorden opererende uitgeverijen waren zakelijker en meer bedrijfsmatig. Wat mijn geaardheid beterft, ook zoals die zich uitte in mijn werk, voelde ik me in Vlaanderen het meest thuis, mijn geesteskinderen kwamen echter in het Noorden beter tot hun recht; een ambiguïteit die wel blijven zal.
|
|