Dit onvermijdelijke en noodzakelijke weggroeien uit de geborgenheid van het huis, waarvoor Kopland vroeger vaak dieren als metafoor gebruikte, betekent verlies. Het verliezen van de tijd: ‘vroeger, toen we de tijd nog hadden’. Ook dit klinkt als een gemeenplaats maar is rijk aan betekenis: zowel de vader als de dochters zijn de tijd kwijt, de ik-persoon ervaart dit wellicht als ouder worden, groeien naar de dood toe, de dochters als volwassen worden, groeien naar een eigen leven. Vroeger was er de geborgenheid van het huis, vroeger hadden ze de tijdeloze tijd.
In de tijd tussen vroeger en nu is ‘een wereld van verlangen, geluk, pijn en verdriet gegroeid’, de wereld van de vader én van de dochters, waardoor ze de verabsoluteerde tijd verloren. Ze kregen er ‘herinneringen’ voor in de plaats, die ze verzameld en meegenomen hebben.
Wat blijft er dan nog over voor hém, de vader? Hun ramen. Het uitzicht. Zijn herinneringsmechanisme heeft ‘dit uitzicht’ zo vastgezet dat er in die twintig jaar niets aan die wereld veranderd lijkt. Hij keert terug naar de tijd toen hij blijkbaar ‘de tijd’ nog had. De tijd voor de geboorte van zijn dochters? Allicht want hij schrijft: ‘toen ik hier kwam wonen.’ Daarmee gaat hij eigenlijk nog verder in de tijd terug. In deze slotstrofe lijkt de dichter ‘nu’ direct te koppelen aan ‘vroeger’. Hij heeft een tovermiddel om het hele nu ongedaan te maken, om, andermaal met een gemeenplaats, de tijd stil te zetten en ‘dit uitzicht’ te laten overspoelen door ‘dat zelfde uitzicht, precies die / zelfde wereld van twintig jaar her.’
Kopland schrijft in dit gedicht, wat elders in de bundel niet steeds het geval is, strofen die telkens uit een volzin bestaan. Vooral de eerste strofe is heel vloeiend, rustig en sereen, zelfs geresigneerd. De tweede wordt wat hortender, emotioneler, wat blijkt uit de elliptische zin en uit dat ene enjambement. In ‘niet meer voor mij’ ligt een onuitgesproken protest. De derde strofe is nog emotioneler, nog hortender, ze brengt een opsomming van emoties en twee enjambementen. De vierde strofe ten slotte krijgt door de nadrukkelijke herhaling van ‘precies’ en door de ie-klanken iets bezwerends. Het lijkt net of de dichter in de eerste plaats zichzelf moet overtuigen van wat hij ziet.
Vaak, als ik in de uitgewoonde kamers van de kinderen kom, resoneert dit gedicht van Kopland in mij. Ik weiger dan de hoge bermen brokkelige aarde te zien met daarachter het smerige industriepark van Noord-Frankrijk. Ik kijk door hun ramen en zie de groene muur van populieren in de zomer en het zwarte traliehek voor het spiegelende moeras in de winter: ‘precies die / zelfde wereld’ van jaren her, die bestaat als herinnering. Zien gezien te hebben. Of: ‘Het leven wordt overvleugeld door het beleefd hebben.’ (Martinus Nijhoff). Zo kunnen emoties verschoven worden en beheerst. Maar ze worden er ook vaak schrijnender door.