Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 134(1989)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 415] [p. 415] Koenraad Goudeseune Slapend meisje, Hendrickje (voor J.B.) Uiltje gevangen, zomaar op de divan. Je haar nog in een dotje, ofschoon reeds enkele eeuwen - als in het sprookje waarbij het einde niet werd bedacht - zelfs geen prins je wekken kan. Ook leefde je niet lang meer en je samen-zijn werd door de kerkeraad van hoererij met den schilder Rembrandt verdacht. Hij vereeuwigde je dan ook haastig, Hendrickje definitief in klad. [pagina 416] [p. 416] Allegorie van de Faam Bij het gelijknamige schilderij van Vermeer. De kunstenaar in dit atelier ben ik, maar ook jij moet weer dubbel, alsof geportretteerd door Vermeer jou niet voldoende is. Hier wil je niet anders dan mooi uit de verf en op papier. Schilderde ik je maar af en daarna iets anders. Het beeld staat echter zo goed als vast: jij, mooi zorgeloos, eigen lof- trompet. Ik, reeds eeuwenlang bezig met laurier. [pagina 417] [p. 417] Gedicht (voor N.D.) Graag was ik schilder geworden. Ik schreef er alvast over. Hoe landschappen niet uit verf, noch uit landschappen bestaan, maar net andersom. Gezichtsbedrog van taal wist ik, zoals het fraaie liegen van groen waarin een grazende koe die waarheid geen geweld aandoet. Vast stond dat ik jou abstract zou schilderen, want je verschuilde je te veel achter werkelijkheid: het hyperrealisme van je mond waarmee je sprekend je woorden leek te zoeken, glimlachte, zoende, ze vond. Nietszeggende. Vorige Volgende