Jaak De Maere
Haydn verliest het hoofd
Theun de Vries, Het hoofd van Haydn. Amsterdam, Querido, 1988, 328 p.
‘Haydn heeft geen neus en oren,
Haydn heeft zijn kop verloren’!
Een oneerbiedig vers van een spotzieke Weense straatjongen, dat in een notedop het probleem van het boek aanduidt. In Wenen is een schandaal uitgebroken. Elf jaar na het overlijden van de grote componist Haydn wilde vorst Esterházy zijn beroemde werknemer in Eisenstadt een eregraf geven, maar bij de opgraving van het lijk op het Hundsthurmer kerkhof in Wenen moet hij met afschuw vaststellen dat het hoofd verdwenen is. Esterházy vat deze misdaad op als een persoonlijke belediging, en eist van minister von Sedlnitzky een grondig onderzoek.
Dat is het begin van een boeiende historische detectiveroman van de hand van Theun de Vries. De naam van de auteur is even verrassend als het thema. De Vries' weg is nooit over rozen gegaan: hij is tot op zekere hoogte het maatschappelijke slachtoffer geweest van een controversiële, maar in elk geval moedige politieke keuze. Hij is bespot en beschimpt, en innerlijk soms diep gekwetst; maar hij is consequent doorgegaan op de weg die hij als de juiste beschouwde.
Op literair vlak is vrijwel iedereen nu bereid zijn grote kwaliteiten te loven. En na een periode van verminderde creativiteit eist hij weer nadrukkelijk zijn plaats op; in 1987, op zijn tachtigste verjaardag, presenteerde hij de monumentale historische roman Baron (volgens Wim Verrelst een werk van wereldklasse). En dit jaar is er deze kanjer, waarin hij een nieuw genre beoefent; in enkele vroegere werken waren er wel secundaire thrillerelementen (Het meisje met het rode haar, De soldaat die terugkwam...), maar het is de eerste maal dat hij een detectiveroman schrijft. Het genre heeft de laatste decennia wel aan prestige gewonnen - Sköwall en Wahlöö hebben het uitgeroepen tot een effectief wapen in de klassenstrijd, en Eco heeft veel twijfelaars overtuigd -, maar toch blijft het nog een stiefkind; zoals vele intellectuelen zeggen nooit naar Dallas of Dynasty te kijken (maar wel alle personages kennen), zo verspillen ze - schijnt het - nooit hun tijd aan detectiveromans.
De Vries' detective heet Gindely. Hij is een jonge, vrij ambitieuze, vrij arme, idealistische, gematigd kritische politiebeambte, die in een huurkazerne woont met de uitbundige en vrome Franzi, met wie hij nog altijd een wittebroodsweken-verhouding heeft. Hij heeft enkele zaken opgelost en daarmee de aandacht op zich gevestigd, en krijgt nu - van zijn chefs, en vooral van Esterházy - de opdracht het hoofd terug en de schuldigen in de gevangenis te brengen.
De aard van de misdaad is vrijwel uniek in de detectiveliteratuur; het onderzoek daarentegen verloopt vooral in het begin via de traditionele paden van het genre. Gindely onderzoekt de plaats van het onheil, ondervraagt enkele getuigen (de grafdelvers, de aanwezigen bij de begrafenis en de opgraving), onderzoekt de eerste verdenkingen (carnavalvierders? vrijmetselaars? joden? geheime