[1989/1]
Ludo Simons
Walschap toegesproken
Tekst van de huldetoespraak voor de negentigjarige Gerard Walschap in de Stadsschouwburg te Antwerpen op 8 september 1988 tijdens de viering van 50 jaar Manteau.
Gij weet, beste Gerard, dat ik mijn brood - op enkele kruimels na - verdien bij de Paters Jezuïeten, een ras waar gij met enigszins gemengde gevoelens tegen aankijkt. Gij hebt daar reden toe, ik niet, want ik ben een generatie of anderhalf jonger dan gij, en ik heb niet meer te maken gehad met het soort inquisiteurs dat u in de jaren '30, toen ik nog niet geboren was, het leven zuur maakte.
Pikante coïncidentie of niet, ik moest geen ogenblik nadenken toen de organisatoren van deze plechtigheid mij vroegen om u vandaag hulde te brengen naar aanleiding van uw negentigste verjaardag. Tussen u en mij staat immers geen enkele schim van een dode jezuïet, laat staan van een levende, tussen u en mij staat enkel de herinnering aan mijn vader, uw vriend Jef Simons, en de nagedachtenis van een van mijn geestelijke vaders, onze gemeenschappelijke vriend Albert Westerlinck. En die twee scheiden ons niet, ze verbinden ons in een orde waar geen enkele levende jezuïet, laat staan een dode, wat tegen vermag.
Toen ik u voor het eerst ontmoette, een kwarteeuw of wat geleden, hebt ge mij gezegd: ‘Ludo, uw vader is een van de weinigen die mij nooit hebben laten vallen.’ Die weinigen waar gij op doelde, dat waren de katholieken van het slag van Gust van Cauwelaert, die zelf hun leven lang de grenzen respecteerden die de maatschappij van toen voor hen trok, maar die intelligent genoeg waren om te weten dat één van hen die grenzen fataal zou moeten verleggen, indien Vlaanderen geen intellectueel reservaat in het zich geestelijk emanciperende Europa wilde blijven. Die éne rebel, dat waart gij, en gij hebt tegen de grenzen van wat toen als fatsoen gold aangebeukt met een drift die groeide naarmate de weerstand sterker en mettertijd ook hatelijker en onrechtvaardiger werd. Het heeft u tot krasse uitspraken verleid, want de kracht van uw formulering moest nooit onderdoen voor de felheid van uw overtuiging. Maar gij hébt de grenzen verlegd, gij hebt een nieuwe generatie helpen voorbereiden, gij hebt Vlaanderen een stuk vrijer gemaakt, al moest dat gebeuren met meer pijn en smart dan in een wat verdraagzamer maatschappij nodig zou zijn geweest.
Gij hebt, Gerard, uw doel bereikt. Gij hebt in een indrukwekkende reeks van romans een oeuvre geschapen dat een monument is van epische verbeelding en taalscheppend vermogen. Gij hebt in pikante essays, grote en kleine, uw wijsheden kwistig in het rond gestrooid, en ook als Westerlinck en ik elkaar soms wat sceptisch bekeken wanneer er beslist moest worden over de plaatsing van een wel erg vrijpostig stukje dat gij op uw ochtendwandeling in mijn bus waart komen steken, dan lieten wij ons toch telkens weer verleiden door de pittigheid van uw formuleringen en de onontkoombare logica van uw dialectiek, zelfs als wij vreesden dat niet iedere lezer van Dietsche Warande ons dat in dank zou afnemen. Over die dialectiek zal ik het