Ik probeer te weten te komen, volgens de bronnen, wat Gezelle geschreven heeft, en de juiste chronologie van zijn oeuvre (uitgave J. Boets). Ik heb mij geconcentreerd op wat ik zijn interessantste werk vind, mijn evaluatie, met relatieve verwaarlozing van de rest (ca. 300 gedichten op ca. 600). Ik weet, dat ik dat methodologisch niet verdedigen kan - maar ik verklaar mij tevreden als iemand mij ooit hetzelfde aandoet. In mijn optiek heeft Gezelle veel tijd verloren, niet zozeer door zijn priesterlijk werk goed en gewetensvol te doen, ook niet echt door de gelegenheidsgedichten (al maakte hij er misschien een ietsje teveel!), maar door allerlei klussen (pelgrimsboekje, armenkamer, té veel vulgarisatie) - in mijn boosheid daarover heb ik het voor een deel links laten liggen, er wordt trouwens genoeg over geschreven.
Het ideaal zou zijn, dat nu eerst het structurele aspect, het gedicht als structuur, besproken zou worden. Helaas, dat vergt zoveel analyse, die nog nooit uitgevoerd werd. Bovendien staat Tekstanalyse meestal niet in de biografie, maar wel in een ander soort boeken. Het is dan goed, in de biografie te verwijzen naar de reeds gebeurde tekstanalyses, en misschien aanwijzingen te geven, vooruitlopend op mogelijke latere analyses.
Dan komt aan de orde: welke poëtische (of poëzie-theoretische) teksten werden geschreven vóór, tijdens (en eventueel na) Gezelles poëzie. Waar het bijzonder relevant is, toon ik hoe Gezelles tekst andere teksten verwerkt. Ook dit aspect kan maar summier behandeld worden, want ook dát is een studie die nog maar heel schaars gebeurd is.
Dan onderzoek ik, in welke ‘wereld’ (realiteit) mijn dichter geleefd heeft, en hoe hij die wereld in zijn tekst verwerkt heeft. Het beroep van Gezelle b.v., was priester. Die beroepservaring verschijnt in de poëzie.
Ten slotte zoek ik getuigenissen over zijn psyche, die anderen of hijzelf genoteerd hebben, en ga ik na wat er over psychische ervaringen in zijn gedichten te lezen valt.
*
Al deze gegevens kan ik tot een ‘verhaal’ aaneenbreien. Maar ik ben uitgegaan van een grote vrees voor het verhaal. Met een voorbeeld kan ik aantonen hoe in het narratieve fouten en zwakheden zitten die verborgen blijven - een zekere opstapeling van zulke fouten en verholen zwakheden vervalsen het beeld volkomen.
24-3-1854 schrijft Louise, Gezelles 4 jaar jongere zuster hem: ‘... 't eerste waer voor ik gezorgd heb... eene doos met kammen bustels zeepe tandebugt scheesen enz. enz. enz...’ Wat is ‘tandebugt’? Een tandenborstel en tandpasta? Waarschijnlijk eerder een tandpoeder? Welk? Gebruikten alle leraars dat? De leerlingen? Gezelles huisgenoten? Andere lieden van zijn stand en vermogen? Waar kocht men dat? Hoe duur was het? (Ikzelf poetste in mijn kindertijd mijn tanden niet. Vanwaar die verandering in sociale gewoonten?)
(Als ik u vijfmaal liet raden welke voorwerpen de nieuwe leraar Gezelle o.a. dadelijk nodig had, zou u dan raden: ‘een paar sliffers om uw schoen te sparen’, een ‘leer voor mijn schees’, een wijwatervat, en zes stoelen? - En nochtans, zo was het leven toen.)
Als ik navertel: ‘Gezelles zuster stuurde hem tandenborstel en tandpasta’ (wat was trouwens ‘sturen’? Meegeven met een kar die van Brugge naar Roeselare reed b.v.) - dan heb ik al gelogen. Vertel ik: ‘Gezelles zuster stuurde hem tandebugt’, dan lieg ik ook, want dan verberg ik dat ik niet weet wat tandebugt is. Ik zal liever citeren: ik lieg nu niet, want er staat geen noot bij dat woord, ik heb eenvoudig de studie niet ondernomen die mij zou moeten leren wat tandebugt is!
Als ik citeer, beseft de lezer dat hij en ik met een onopgelost probleem te maken hebben. Wij horen de woorden, de zinswendingen uit de tijd, wij begrijpen ze niet, we horen ze ánders dan ze toen gehoord werden, maar een diffuse ‘sfeer’, een ‘halo’, een smaak en geur van de tijd heeft ons toch bereikt. Gezelles eigen woorden horen we, ook buiten zijn gedichten, in verschillende periodes van zijn leven opklinken.
In zijn sermoenen (ongedateerd)