Vondel voor november
Vondel in zijn laatste dagen. Sepia-schets van Philips Koninck (derde uit een reeks van drie).
In deze tijd, toen hij niet langer kon gaan en nauwelijks kon staan en altijd bij het haardvuur moest zitten, bezorgde het bezoek van de vrienden hem niet weinig vermaak. Wanneer zij weer weggingen bedankte hij hen met een hartelijke handdruk en een ‘God loon het’. Onder degenen die hem in zijn laatste levensjaren het meest bezochten, waren... de schilder Philips de Koning en nog een paar anderen... Zijn ouderdom was zijn ziekte. Het levenslicht ontbrak hem aan olie; de lamp moest uitgaan bij gebrek aan voedsel. Ook begaf zijn lichaamswarmte het. De kou van de winter viel hem daarom des te zwaarder zodat hij, toen hij met een van zijn vrienden daarover sprak, al schertsend vertelde dat hij een grafschrift op zichzelf had gemaakt. Men mag, zei hij, als ik gestorven ben op mijn graf zetten:
Hier ligt Vondel, zonder rouw,
Hij is gestorven van de kou.
Dit was, meen ik, de laatste snik van zijn poëzie. Hij verlangde nu naar de dood, klagend dat zijn ouderdom een zware last was. Maar toch zei hij soms schertsend: ‘Ik ben wel oud, maar niet gemelijk’. Hij placht vanouds ongaarne over de dood te horen spreken. En toen hij zijn kleinzoon Willem van den Vondel in de doodkist zag liggen, zei hij tot zijn dochter Anna: ‘Wat is de dood een lelijk kreng’!
Uit: Geeraardt Brandt, Het leven van Joost van den Vondel (1682). Bewerking: Marieke M. van Oostrom en Maria A. Schenkeveld-Van der Dussen, Amsterdam 1986, p. 73-74.