opzicht te zwaar geworden. Niet alleen bij de lezers, maar ook in de literaire cenakels lijkt zijn rol uitgespeeld. In het theaterleven doet de oude gangmaker al lang niet meer mee en van welke dichter kan hij nog de poëtische meester worden genoemd? Verwey is wellicht de laatste geweest. De vroeger zo hooggeachte retorische amplificatie, de agressieve taalexpressiviteit, de artistiek geworden emotie, kortom het vaak zo briljante decoratieve gebruik van de taal dat ze in de zeventiende eeuw ‘hoogdravendheid’ noemden, lijkt onherroepelijk gedateerd.
Is Vondel herdenken en huldigen dan lippendienst bewijzen aan een verloren zaak? Als hij zo groot en belangrijk is, waarom moeten we hem dan steeds aan het publiek opdringen, herdenken, huldigen en hérherdenken? Als de mensen nog steeds naar Shakespeare kijken en niet naar hem, als Multatuli nog fascineert en Vondel niet, is er dan niets aan de hand? Of is dat niet Vondels schuld, maar de schuld van hen die hem om nationalistische of religieuze motieven hebben opgepept tot een literaire wereldreus? Het zijn pijnlijke vragen.
De enige manier om met Vondel rechtvaardig om te gaan bestaat er inderdaad in hem open en loyaal te benaderen als een brok behartenswaardige geschiedenis. Wie hem naar zijn eigen tijd en naar zijn eigen ideologie poogt toe te halen, bewijst zichzelf en de dichter een slechte dienst. Zulke behandeling is Vondel, deels op grond van zijn bijwijlen zeer geëngageerd dichterschap, al te vaak te beurt gevallen. Daar ligt de oorzaak van veel Vondelverdriet en Vondelvervreemding. De waarden waarvoor men hem in de negentiende eeuw en vooral in de combattieve katholieke milieus van het interbellum, óf met een respectabele wetenschappelijke nauwgezetheid, óf met een opvallend gebrek aan scrupules, heeft ingespannen, staan niet meer op de voorgrond. Het ketterjagen is al lang geen eerzame bezigheid meer. De literaire afgoderij werkt ridicuul. Vondel als dichter der natie, Vondel als Amsterdammer, Vondel als Keulenaar, Vondel als Grootnederlander, Vondel als Europeaan, Vondel als Oranjeklant, Vondel als republikein, de witgele Vondel, de rode Vondel, de groene Vondel: het kan bij momenten genoeglijk en instructief zijn, het kan even belangstelling wekken, maar uiteindelijk leidt het ons af van de historische werkelijkheid van zijn historisch dichterschap, zijn volstrekt meesterschap van taal, stijl en vers. Enkel via de zorgvuldige omgang met deze werkelijkheid kan Vondel onder ons blijven. Dat betekent verder onderzoek, vooral van zijn poëticale opvattingen en de functie die zijn poëzie in zijn tijd heeft gespeeld; voorts openheid en respect voor de dode medemens (om een nieuw ordewoord van de historici te gebruiken). Vondel Vondel laten zijn. Dit is geen terugkeer naar een psychologiserende, biografische zoek-de-mens-lectuur, maar een pleidooi voor een loyale en humane leeshouding die gebaseerd is op intellectuele eerlijkheid en die o.m. voor de oude taal en andere
aspecten van de historiciteit niet terugschrikt.