| |
| |
| |
Fernand Auwera
Mijn privé-boekenbeurs
31 oktober 1986
Naar opening Boekenbeurs, maar eigenlijk was ik liever thuis gebleven om verder te lezen in het ‘Dagboek’ van Edmond en Jules de Goncourt. Besloten tijdens de lectuur van dit dagboek zelf een dagboek bij te houden. Vervolgens ga ik porno lezen.
| |
1 november
Geen kater. Opening van de boekenbeurs gisteren met ballet en toespraken, theater dus. Minister Dewael kondigde, zoals verwacht, het leenrecht aan en burgemeester Cools zei, pratend over zich aan ons taalgebruik ergerende Nederlanders: ‘Filologie is een wetenschap en geen strafrecht.’ Vervolgens het klassieke etentje van uitgeverij Houtekiet (dat voor het eerst plaatsvindt maar toch meteen klassiek is omdat het een Manteau-traditie verder zet). Lucienne Stassaert vroeg zich af waarom haar dochters steeds weer verliefd worden op dichters. Waarschijnlijk omdat ze de charmes van romanciers nog niet hebben ontdekt. Het eten was niet fameus. Geen dronken mensen gezien, maar ook niet tot het laatst gebleven.
10.30u. Obligaat bezoek aan het kerkhof. Staande voor het familiegraf herinner ik me wat ik enkele dagen geleden in een interview voor de televisie heb gezegd: ‘Er zijn dagen waarin het besef dat ik moet sterven me wanhopig maakt. En er zijn dagen dat ik me zo rot voel dat het besef dat ik moet sterven een troostende gedachte is. Maar er zijn weinig of geen dagen dat ik niet lach.’ Ik constateer ook dat het, chronologisch gezien, mijn beurt is. Het graf (eeuwigdurende eigendom) is weliswaar vol, maar dat maakt natuurlijk weinig uit. Overigens laat ik me toch cremeren.
14u. De soms onthutsende combinatie van artistieke progressiviteit en sociaal conservatisme, van intellect en ijdelheid, van scherp inzicht en maatschappelijke blindheid, van historisch aanvoelen en burgerlijke bekrompenheid, maken van het dagboek van de Goncourts verrukkelijke lectuur.
Ik heb hardop gelachen met deze notitie van 3 juni 1858: ‘Na het eten spraken we over de verschillende manieren van doodgaan, over de onaangename en de mooie manieren van sterven: de dood kan weerzinwekkend zijn, zoals in het geval van de guillotine of zacht, zoals bij een beroerte; alles bij elkaar genomen en afgezien van de gangbare vooroordelen, geloven wij dat het goed is om op hoge leeftijd te vertrekken, als je je naam gevestigd hebt, en wel na het diner, in schoon linnengoed, op het hoogtepunt van het genot, en dan nog tijdens de ejaculatie aan de andere kant van de coulissen voor een troon te vallen, waar de god van de katholieken met de stem van de grootvader van Prudhomme tegen je zegt: ‘Iets lager, mijnheer, u maakt me helemaal nat.’
Hoe zou de dag waarop dat werd genoteerd er hebben uitgezien? Zon of bewolkt, was dat een maan- of een zondag? Ik heb het altijd
| |
| |
moeilijk met data, plaats dus moeilijk iets op de tijdrepel van de geschiedenis (hoe zag 1858 eruit?) en dat is een gevolg van mijn uitgesproken aversie voor getallen. Ik heb moeite met de meest eenvoudige sommen, vergeet onmiddellijk elk bedrag of hoeveelheid, maat of gewicht, kortom alles wat uit cijfers bestaat. Behalve telefoonnummers, maar dat zijn eigenlijk woorden geworden, een soort pseudoniemen.
21.15u. Als middel tegen de droefheid, die soms even onverwacht opduikt als darmkrampen, vlug ‘Het Circus van de Slechte Smaak’ van Tom Lanoye gelezen. Iedereen zegt dat het zo goed is, zelfs de Nederlanders (maar die lachen veel vlugger dan wij, hebben meer redenen). Er staan inderdaad zeer goede stukken in, maar ook een aantal flauwigheden. Je moet het hem eigenlijk zien spelen, zegt men steeds, hij is een geboren performer. Meteen dan ook die ene goede schrijver die beter is als je hem ziet dan als je hem leest. Gewoonlijk is het omgekeerd. Tenzij Lanoye geen goede schrijver is. Toch begrijp ik zijn Nederlands succes niet zo goed, want zijn spot en sarcasme bestaan nauwelijks naast bijvoorbeeld Gerrit Komrij, zijn polemiek haalt het gehalte niet van Jeroen Brouwers, hij is niet zo belezen als W.F. Hermans en schrijft niet zo virtuoos als Piet Grijs - er zijn er daar zoveel aan het ruziën. In elk geval is Lanoye ook interessant als hij ernstig is, zoals zijn stuk over Hans Warren bewijst. Ingrid van der Veken zei me eens, terecht, dat veel critici boeiender zijn als ze kunnen afbreken. Dat is eenvoudig te verklaren, want als men iemand positief wil evalueren kijkt men een beetje uit hoe men dat doet. Termen als groots, uniek en geniaal gebruikt men normaal slechts zelden, tenzij men medewerker is van een obscuur literair tijdschrift waarin men de twaalfde dichtbundel bespreekt van een nog steeds volkomen onbekend poweet. Maar als men sloopt kan men er ongeremd tegenaan gaan, en de lezers die zo wantrouwig zijn bij een loflied leidt men aan de teugel van het leedvermaak precies waar men wil.
| |
2 november
Heb gezeteld in een forum over critici en lezers. Mijn hoofd zat vol met schitterende uitspraken, maar ik kreeg, zoals steeds, niet de gelegenheid ze te debiteren. Er wordt door te veel mensen over literatuur gepraat zoals ouwe begijnen praten over god.
Overigens heb ik zelden zoveel volk gezien op de Boekenbeurs als vandaag, de ‘dag van de lezer’. (Wat een idiote benaming!)
22u. Opnieuw de Goncourt. Heel verrassend, deze notitie uit 1869 (2 februari):
‘Ik lees dat op het ogenblik alle bomen in Parijs langzaam aan het sterven zijn. Sinds enkele jaren zijn er heel wat gevallen van schimmelziekte bijgekomen. De oude natuur laat het afweten. Zij laat onze door de beschaving vergiftigde aarde in de steek, en de tijd is misschien niet ver meer dat het natuurlijke decor moet worden nagemaakt door de industrie.’
Is dat nu een droef groen bericht, ter illustratie van de onuitroeibare menselijke domheid, of een troostend, omdat eruit kan blijken dat rampen niet altijd zo nabij zijn als we vrezen?
23.45u. Als ik sommige van de anekdoten en beschouwingen van deze vrijgezellen lees begrijp ik minder dan ooit wat men wel kan bedoelen met wat men de seksuele bevrijding noemde. Men had in die tijd blijkbaar niet veel last van knellende morele, preutse of andere banden (althans niet in het milieu van mensen die konden of durfden denken, er is niets nieuws onder de zon) en zelfs syfilis (waar enkel Jules aan stierf, niettegenstaande de broers meestal ook hun maitressen deelden) leek niet zo erg veel indruk op hen te maken.
| |
3 november
Ik had vorig jaar geen goed woord over voor het ‘Jaarboek Vlaamse literatuur 1985’, uitgegeven door Mark Grammens. Het nieuwe, over 1986 dus, is beter, met vooral een intelligent en zeer helder geschreven stuk van MG zelf. Het ‘Jaaroverzicht Proza’ van Jooris van Hulle blinkt uit door gewetensvolle volledigheid en niemand zal bij wijze van kritiek kunnen beweren dat hij zich te kritisch opstelt. Net zo volledig,
| |
| |
maar minder objectief (dat is geen verwijt, objectiviteit bestaat niet) is het overzicht Poëzie van Daniël Billiet, evenals dat van Joris Gerits over de tijdschriften. Jef Geeraerts krijgt een hoofdstuk apart (door Freddy de Schutter, door Tom Lanoye terloops neergeschoten) over ‘De Zaak Alzheimer’ en ook als je deze thriller niet direct een meesterwerk vindt, blijft dit proza van zeldzame vooringenomenheid. Andere essays, heel wat minder knuppelachtig van toon, handelen over Herman de Coninck (Hugo Brems), Walter van den Broeck (Hugo Bousset), Ward Ruyslinck (J. Kersten, die het vrijwel uitsluitend over ‘De Uilen van Minerva’ heeft, ik vraag me af waarom. Waarom?), Gust Gils (G. Adé) en Aster Berkhof (F. Van Campenhout, die nog oppervlakkiger over dat werk schrijft dan ik nu over het Jaarboek).
| |
4 november
10u. Gisteravond de benefiet voor ‘De Morgen’ opgeluisterd. Na een oorverdovend orkest, ‘Midnight Sex’, hebben Michel Oukhow, Carla en Gerard Walschap en ik voor de eerste statements gezorgd. Veel sfeer, enorm veel volk, een succes, gelukkig. In het café van het bondsgebouw nog even zitten praten met Walschap. Hij genoot enorm van een ‘bolleke’ De Koninck, en bleek dat bier niet te kennen, niettegenstaande hij (letterlijk) bijna in die brouwerij woont! Hij is nog steeds heel alert, enorm geheugen, ontspannen te midden van de drukte die mij in elk geval nerveus maakt. Het is spijtig dat ik niet meer contact met hem had. (Ik ontmoette hem voor het eerst in 1968, voor het interview voor ‘Schrijven of schieten?’, hij is de eerste man die ik ooit heb geïnterviewd).
15u. Op 6 november 1870 wordt Renan geciteerd: ‘Het katholieke geloof heeft een afstompende werking op het individu; door de opvoeding van de jezuïeten of van de broeders van de christelijke scholen worden alle geestelijke vermogens onderdrukt (...)’. Ruim 6 jaar heb ook ik met die broeders te maken gehad, ik heb altijd wel vermoed dat mijn mankementen niet allemaal eigen schuld waren.
En op 23 november 1890 een heel knap stuk over de onthulling van een monument voor Flaubert, met daarin deze grandioze opmerking: ‘En om helemaal eerlijk te zijn, het monument van Chapu is een fraai, in suiker uitgevoerd bas-reliëf waarop de Waarheid eruitziet alsof zij in een put haar behoefte doet.’
23.30u. Net terug van een redactievergadering van ‘Dietsche Warande & Belfort’ met als enig agendapunt: verandering van uitgever. Vrijwel unaniem wordt voor ‘Den Gulden Engel’ geopteerd. Met de twee Hugo's, Willy en Gwij vervolgens bollekens gaan drinken in de pas heropende ‘Quinten’, ooit de stamkroeg van Willem Elsschot. Als ik nu het geanimeerde gesprek navertelde, zou dat dan later even geboeid worden gelezen als ik nu lees over de kroeggesprekken van Flaubert, de Maupassant, Zola?
| |
5 november
Van Irina van Goeree enkele interessante boeken over China gekregen. Ze is er geweest en schrijft er over in haar nieuwe roman, ‘Morgen zingt de Timalia’. Ik tel momenteel af als een kind: nog zoveel keer slapen en ik vertrek. Naar Sjanghai.
De Goncourts waren blijkbaar geen grote reizigers, en dat is een pluspunt, want reisverhalen maken me altijd ziek van verlangen naar de steden en streken die ze beschrijven, en dus lees ik ze niet graag. Ze vestigen er mijn aandacht op dat de (hoe dan ook) fascinerende wereld ook voor mij is gemaakt, maar dat ik er geen gebruik van kan maken. Reisverhalen zijn enkel interessant als ze gaan over landen die ik in een zeer nabije toekomst eveneens zal bezoeken.
23.20u. Wie zijn koffer heeft gepakt en trein- of vliegtuigticket op zak heeft, gaat niet noodzakelijk op reis: hij verplaatst zich soms maar. De echte reiziger ontdekt elke stad, elk land opnieuw, en daardoor ook telkens iets over zichzelf. De zin van het reizen is reiziger worden, een mens die op vele plaatsen herboren wordt.
| |
6 november
Een nieuwe dag, een nieuw blad, dagboekschrijvers zijn keurige ambtenaren in eigen dienst.
| |
| |
Achter mij een stapel boeken, die ik allemaal zou moeten lezen. Dat woordje ‘moeten’ hindert me. Het interesseert me allemaal, het fascineert me, ik wil het bijhouden, maar ondertussen blijven soms boeken die ik echt graag zou willen lezen wegens tijdsgebrek op een apart plankje vergelen. O.m. kortverhalen van Raymond Carver en Donald Barthelme, en ‘Delightful Murder’ van Ernest Mandel. En natuurlijk ‘Oorlog en Vrede’, dat duurt nu al ongeveer 30 jaar, en nog steeds niet gelezen.
21u. Een tijdje gewerkt aan mijn verhalenbundel met als werktitel ‘Zeer slordig woordenboek’. Ik heb de indruk dat ik nu moeilijker kortverhalen schrijf dan vroeger. Als men een roman schrijft, wordt men na een tijdje meegenomen door het verhaal, ingepalmd door de personages, de sfeer, het probleem, men beleeft het constant, het kleurt de dagen ook als men er niet schriftelijk mee bezig is, en dat is gunstig voor het schrijfproces. Bij kortverhalen moet men echter elk verhaal weer opstarten, de juiste toon vinden, warm draaien, in het ritme komen, enz. Uiteindelijk is de korte inspanning nodig om een short story te schrijven slopender dan het fondwerk van een romancier.
| |
7 november
Vergadering van de ministeriële ‘Commissie van Advies tot Bevordering van de Nederlandse Letterkunde in België’, o.m. over het leenrecht. In de voormiddag telefoontjes met Hugo Raes en Monika van Paemel daarover. Wat opvalt is dat, nu er eindelijk iets werd bereikt, een soort malaise ontstaat: zal dat zich niet tegen ons keren? Gaat men het hele subsidiesysteem, toch al een van de zwakste van Europa, niet kelderen met het leenrecht als excuus? En nog opvallender is het ontbreken van protest tegen het feit dat leesgeld zal worden gevraagd. Daar hebben we ons altijd tegen verzet, dat was een principekwestie, maar men heeft het anders beslist... Aansluitend, presentatie van de nieuwe ‘Schrijvers Lijst Lezingen’ in het Paleis voor Schone Kunsten. Toespraak van minister Dewael die het nogmaals had over zijn steun aan debuten, honorabel idee, in theorie althans. Daarna receptie, uiteraard. Ik had de hele dag nog niets gegeten (Maria is in Londen en ik zal effe bewijzen dat het huishouden, althans wat voedsel betreft, merkelijk zuiniger kan) en ben me gelukkig niet al te zeer aan schuimwijn te buiten gegaan. Terug naar Antwerpen met Ingrid Van der Veken en Gerd Deley, die plezierig vertelde over zijn contacten met Godfried Bomans, bij wie hij toen hij zijn citatenboekje samenstelde, enkele dagen heeft gelogeerd. Tot ik vernam dat Jeroen Brouwers daarover zou schrijven in zijn bij ‘Houtekiet’ te publiceren boek wist ik niet dat Bomans levensgrote drank- en seksproblemen had. Hij werd murw geïnterviewd, maar niemand schreef er wat over. Men is niet voor iedereen even lief.
| |
8 november
Zo druk dat ik er niet toe kom nog even de Boekenbeurs binnen te lopen, nauwelijks 3 of 4 minuten wandelen van hier verwijderd, Maar anderen doen het wel, dus daar hoef ik me eigenlijk geen zorgen over te maken.
13u. Nog wat in de Goncourt zitten lezen. Alhoewel Edmond alleen maar belangstelling heeft voor eigen welstand en veiligheid, noteert hij op 21 januari 1891, behoorlijk verontwaardigd: ‘Ik hoorde dat er per maand 50 centimes op het loon van de leidekkers wordt ingehouden voor de brancard waarmee ze worden weggedragen als ze van het dak vallen.’ Maar op 27 juni schrijft hij toch weer: ‘Met de zwakheid die de huidige regeringen inzake stakingskwesties tegenover het arbeidend gepeupel aan de dag leggen, zullen de kosten van het levensonderhoud tot ondraaglijke hoogten stijgen, als de burgerstand op een goede dag tenminste geen tegenstakingen gaat organiseren.’
Het commentaar op de gebeurtenissen van de Parijse Commune is op schrikwekkend kruideniersniveau. Maar ik blijf doorlezen, uiteraard, ik blijf dit een uitermate interessant journaal vinden, ook al staat er op 13 december 1894 genoteerd: ‘Ik voel dat ik niet meer in staat ben mijn tijd te boeien.’ Zijn tijd misschien niet meer, maar later valt dus
| |
| |
nog mee. Nog 200 jaar geduld, en dan ben ook ik misschien beroemd!
14.10u. Heb ik als schrijver bereikt waar ik van droomde? Allicht niet, maar ik had het slechter kunnen treffen, ik had me ook in het hoofd kunnen halen om balletdanser te worden.
23.50u. Ik heb al meer om boeken geweend dan om mezelf.
| |
9 november
Ik heb wat willen schrijven, een kortverhaal afwerken, maar het vlotte helemaal niet. Ik dacht dat ik wat in mijn hoofd zat gewoon maar had over te schrijven, maar dat klopte niet, zoals meestal. Heb dan maar zitten lezen. Eerst nog wat in DG.
Vrijdag 4 november 1892: ‘Dokter Blanche zei vanmorgen tegen Mlle Zeiler: “Ziet u die vrouw die nu naar buiten gaat en die er zo intelligent uitziet? Nou, die klaagt erover dat er 35 000 mannen in haar buik zitten!” “En er is er eentje bij”, zegt ze, “die steeds maar aan het praten is... Als die nou tenminste nog zijn mond hield.”’ En heel mooi is ook de notitie van 3 december 1893: ‘Bij Plon zei iemand dezer dagen dat de opkomst van de fiets een eind zou maken aan de verkoop van boeken, in de eerste plaats vanwege de prijs van het trapkarretje, en vervolgens vanwege de tijd die het wielrennen de mensen kost, waardoor ze niets meer overhouden om te lezen.’
19u. Ik heb moeten kiezen: de boekenbeurs bezoeken of een boek lezen, en heb de juiste keuze gemaakt. Het boek was ‘Het Verhaal’ van Koos van Zomeren. Een vreemd geval, van Zomeren. Zowat 20 jaar geleden werd zijn debuut juichend ontvangen, daarna deemsterde hij vlug weg, zweeg enige tijd, kwam terug als auteur van thrillers, en maakte een enorme come back met ‘Otto's Oorlog’. ‘Het Verhaal’ is opnieuw een heel mooie (en korte) roman. Heeft zijn oom Felix indertijd in Indië een oorlogsmisdaad begaan, of heeft oom dat enkel verzonnen? De vertellende hoofdpersoon tracht zijn oom, nadat die zelfmoord heeft gepleegd door zich op een klewang te storten, te begrijpen, en dus ook zichzelf, en meteen iets te achterhalen over de relatie fictie en werkelijkheid. Prachtig.
22.45u. Meteen begonnen aan ‘Vlak bij Vlaanderen’ van Wim Zaal. Hij weet meer af van de Vlaamse literatuur dan vele Vlamingen, denk ik wel eens, en hij schrijft er leesbaarder over ook. Niet diepgravend, badinerend, bon-mots en anekdootjes strooiend, maar ook heel wat giftige (en terechte) opmerkingen. Op minder dan een pagina vertelt Zaal meer pertinent juiste dingen over Rose Gronon dan wat er ooit over haar is bij elkaar gezwamd. En over zijn (welbemind) Vlaams volk in het algemeen: ‘Het is volgzaam, het ontwijkt verantwoordelijkheid, het conformeert zich, het slikt. De hoffelijkheid, in Vlaanderen niet uitgestorven, verbloemt vaak het onvermogen om beslissingen te nemen en daarvoor uit te komen. En niets masseert de lang-gekweekte makheid van het volk zo gladjes als wattige woordkeus.’
| |
10 november
Ik heb eens geschreven: ‘Literatuur is het nageltje waaraan ik mijn leven heb opgehangen.’ Dat is een troosteloze gedachte tijdens de Boekenbeurs, die ik nogmaals heb bezocht. Ik durf wel zeggen dat ik het literaire bedrijf op de voet volg, en toch ontdek ik overal mij nog onbekende literaire werken. Zoveel ontsnapt in de overvloed, de chaos.
En bovendien: in de brievenbus zat de kleurige catalogus van een speelgoedfabrikant. Sinterklaas nadert. De folders en catalogi van de uitgeverijen geven mij geen schijntje meer van de thrill die ik als klein jongetje kreeg van die speelgoedreclame.
| |
11 november
Het ‘Dagboek’ van de Goncourts is uit. De Boekenbeurs gaat dicht. Ik sluit mijn dagboek ook. En ik leef nog maar een beetje verder.
|
|