afstotende lagen van één onontwarbare ervaring.
Het is niet de enige manier waarop Nolens in deze bundel tot de werkelijkheid komt, en, het gebeurt ook niet altijd. Er blijft nog heel wat over van zijn typische spreekstem, die de lezer wil bezweren, er blijven nog cerebrale constructies en stilistische tics. Maar de globale toonaard van deze bundel is soberder, minder pathetisch, en voor mijn part authentieker.
Een vroegere bespreking van de bundel Alle tijd van de wereld, uit '79, besloot ik op de volgende nogal schoolmeesterachtige wijze: ‘Het is mijn overtuiging, dat Nolens, wil hij zijn imponerend dichterlijk talent helemaal waarmaken, zal moeten afdalen. Ik hoop niet dat hij “dat oud verlangen” helemaal opgeeft, maar dat het de plaats gaat innemen die het toekomt: die van referentiepunt in een mildere en verhelderende dialoog met “de mens die wel was en die wel is”.’
Ik geloof dat het hier in zekere zin gebeurd is. Er is werkelijkheid nu, en niet enkel als datgene waartegen de dichter zich doorlopend moet afzetten. Maar ook dat ‘oud verlangen’ is er nog, die droom van een ander soort bestaan, het vruchtbare besef van onvolkomenheid. Het is een verlangen dat de grond is van alle romantiek en van de meeste kunst. Als wat er al is genoeg was, dan hoefden we niets meer bij te maken. De kunstenaars maken iets bij, veranderen de wereld, scheppen er telkens nieuwe beelden van in ons aller naam, omdat wij weten dat het niet goed en niet genoeg is. Het is dat verlangen dat in het werk van de dichters aanwezig is als heimwee en als opstand, als droom en als wanhoop, dat hen wegdrijft uit het alledaagse leven maar hen ook de kracht geeft om erin terug te keren.
Het is de afwezigheid en het donkere gat, waarrond alles draait, dat soms God genoemd wordt, ook hier:
‘Ik hield er al mijn kracht
vergaard rondom je leegte.
Zo werd me vroeg geleerd te geloven
In de droom die als een aftelvers
door alle generaties gaat.’ (15)
Dat verlangen kruipt overal. Soms neemt het de vorm aan van het besef dat niets is wat het is, dat je ook niet van jezelf bent en niet van iemand anders, maar van iets oorspronkelijkers en definitievers:
‘Je vlees en bloed zijn stil en alleen,
ze bezitten de zwijgzame aard
in water en vuur heeft gekookt.
Je lichaam spreekt tegen de leegte
die jou tegenspreekt.’ (26)
Het vermomt zich als het onbereikbare geheim van de andere in de liefde, het is de derde, die de liefde verstoort en in stand houdt. De dubbelzinnigheden ervan, daarover gaat het gedicht ‘Brief’ (37). Het begint zo:
‘Ik schrijf je dit omdat ik op reis
‘Dit’ is de brief, die het gedicht is, en de reis, dat is ook het leven. In die eenzaamheid, in het isolement van de hotelkamer, die de onze is, dringt onafwendbaar het andere naar binnen, leeg en volmaakt, een wonde en tegelijk een kier, die uitzicht biedt op het oorspronkelijke, gedroomd onaangeraakte:
‘(...) Door open deuren en ramen
van onzichtbaarheden hier
Naar binnen, de zoemende blik
van de leegte, benauwend wijd.
Ik zie mij als een letsel van het licht,
Als een wandelende wonde van de lucht,
oorspronkelijke uitgebreidheid.
En waar vind ik bij leven de zwier
Terug van een dansend heelal
zonder onzin en zin hun tijd?’ (37)