Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 616]
| |
Stefaan van den Bremt
| |
[pagina 617]
| |
uitgesproken. Wij gingen ervan uit dat dààr een tot nog toe onvoldoende geëxploreerd werkterrein voor Vlaamse vertalers lag. Waar Nederland steeds duidelijker Angelsaksisch georiënteerd is en daarnaast nog veel uit het Duits blijft vertalen, moet Vlaanderen zijn historische ‘vertrouwelijke omgang’ met de Franse en andere Romaanse literaturen ook als vertaaltroef weten uit te spelen. Twee Zuid-series - één met Spaans-Amerikaanse romans (van Soriano, de Chileen Ariel Dorfman, de Cubaan Miguel Barnet en weldra de Argentijn Eduardo Gudino Kieffer) en een tweede met verhalend proza van Franstalige Vlamingen (André Baillon, Franz Hellens, Marie Gevers en eerlang Guy Vaes) - in oplagen van 1500 à 2000 exemplaren, illustreren deze opzet. Vertaalde poëzie kwam reeds met Milev, Pound en het Logboek van een terugkeer naar mijn geboorteland van de Martiniquese ‘négritude’-dichter Aimé Césaire aan bod. Het bleek niet altijd eenvoudig om voor al deze auteurs competente vertalers te vinden. Niet alleen de uitgevers, ook ervaren vertalers zijn in Vlaanderen schaars, en in het verleden is het slechts enkelen onder hen gelukt hun werk in Nederland te laten publiceren. De talrijke hogere instituten voor vertalers en tolken die het Vlaamse land rijk is, bieden hun studenten helaas geen opleiding die aan de eisen van literair vertaalwerk kan voldoen. En hoe zou in deze toestand verandering kunnen komen zolang er voor vertalers van bellettrie in dit land geen toekomst is? De weinige afgestudeerden met literaire aspiraties moeten in de huidige omstandigheden eerst het vak nog leren, en dat veronderstelt een jarenlange begeleiding door een redacteur - een dure luxe voor een kleine uitgever die reeds met een tekort aan mankracht heeft af te rekenen. Desalniettemin heeft Zuid gestreefd naar een hechte samenwerking tussen de vertaler en de redacteur. Dat zulks in Vlaanderen lang niet altijd evident is, bleek uit de - doorgaans aangename - verrastheid van vertalers die kennelijk voor het eerst tot een constructief gesprek over hun werkstuk werden uitgenodigd. De kwaliteit van de Zuid-vertalingen was in de persbesprekingen geen punt van discussie. Alleen waren die recensies in Nederland minstens drie keer talrijker dan in Vlaanderen. Hier te lande ligt tussen de verschijningsdatum van een boek en een recensie soms een periode van één jaar, zodat er van enige invloed op de verkoop nauwelijks sprake is. Dit obstakel, gevoegd bij het apert gebrek aan Vlaamse boekhandels met een behoorlijk literair assortiment, verklaart waarom circa 70 pct. van de Zuid-afzet in Nederland aan de man is gebracht. En terwijl ginds de openbare bibliotheken van één Zuid-titel - Franz Hellens' Kind tussen twee muren - nadat de vertaling van Leonard Nolens door het vaktijdschrift van de Nederlandse Bibliotheekcentrale als ‘uitstekend’ was aangeprezen, 350 exemplaren | |
[pagina 618]
| |
hebben aangekocht, staat daar aan Vlaamse zijde niets tegenover. Het wachten is nog steeds op de eerste steunaankoop door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - en een andere vorm van subsidiëring voor vertaalde literatuur bestaat er in Vlaanderen niet. De enige overheidssteun kwam vooralsnog van het Ministère de la Communauté française, dat de serie ‘Franstalige literatuur uit Vlaanderen’ subsidieerde met een bedrag dat de honoraria voor de diverse vertalers precies dekt. Dit betekent dat het uitgeven van deze vier boeken nog steeds even hoge produktiekosten met zich mee brengt als wanneer het om oorspronkelijk Nederlandstalig werk zou gaan. Op het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werd mij verteld dat het uitblijven van steunaankopen te wijten is aan de recente halvering van het aankoopbudget door minister Dewael; hierdoor zouden de voorstellen van de aankoopcommissies aan herziening toe zijn. Toen ik laatst op een bijeenkomst van de - in 1983 door Clara Haesaert opgerichte - vertalersvereniging Diapason de vrees uitte dat de Noordnederlandse uitgevers, door het terugschroeven van het Vlaamse aankoopbeleid, elk zakelijk belang bij het scheepgaan met onze vertalers zouden verliezen, meende een cynicus dat het hele Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap beter kon worden opgedoekt en dat het hele Vlaamse schrijvers- en vertalersgilde maar naar Nederland moest emigreren. Een ander sprak de onsterfelijke woorden uit: ‘Ecrire, traduire, c'est vendre.’ Indien de door hem zo bewonderde Samuel Beckett en Claude Simon zich door dit mercantiel beginsel hadden laten leiden, dan waren ze lang vóór hun Nobelprijs met schrijven gestopt. Dezelfde spreker, niet zo lang geleden nog hoofdredacteur van een met overheidsgeld gesubsidieerd literair ‘vriendenblad’ (ik citeer zijn eigen woorden in een televisie-uitzending), interpreteerde mijn woorden als een pleidooi voor een risicoloos ondernemerschap ten koste van de ‘gemeenschap’. Zuid bestaat nu twee jaar en heeft intussen een dozijn boeken geproduceerd zonder één frank Vlaamse subsidie. De risico's werden gedragen door In de Knipscheer, ‘de uitgever van literatuur van minderheden en bijzondere schrijvers zonder aantoonbare markt’.Ga naar eindnoot2 Mijn Diapason-opponent betreurde dat er zo veel gezeurd wordt over die slome overheid die beunhazen te hulp moest komen; ‘begin liever met het maken van kwaliteitsvertalingen’ was zijn besluit. Alsof wíj daarmee nog moesten beginnen! ‘Persoonlijk vind ik een optreden naar de overheid toe het belangrijkste wat een vereniging als Diapason te doen staat. Ik heb dan ook niet begrepen waarom de gedachtenwisseling op dit punt blokkeerde’, zo schreef mij een van de betere Vlaamse vertalers die de Diapason-bijeenkomst had bij- | |
[pagina 619]
| |
gewoond. ‘Tot nu toe’, vervolgde hij, ‘stel ik echter een gebrek aan visie vast op de eigenlijke doelstelling van de vereniging.’ Als die vereniging op de ingeslagen weg verdergaat, dan vrees ik - mét de briefschrijver - dat zij niet veel meer dan ‘gezellige onderonsjes’ zal opleveren ‘waar je vrijblijvend wat over vertalersverdriet kletst.’ Een daadwerkelijke behartiging van vertalersbelangen veronderstelt mijns inziens dat men met de Vlaamse uitgevers tot afspraken probeert te komen over het verplicht-maken van een standaardcontract (met meer garanties voor auteurs en vertalers) en een minimumtarief per woord voor vertaalwerk. Wat dat laatste punt betreft, ken men uitgaan van het in Nederland toegepaste tarief (momenteel 8,9 cent per woord - het bedrag wordt geregeld aan de index aangepast). En naar Nederlands voorbeeld kan worden gestreefd naar een systeem van werkbeurzen en/of aanvullende honoraria, die door een Fonds voor de Letteren - met vertegenwoordiging in het bestuur van de schrijvers en vertalers - worden beheerd. In 1985 had dat Fonds 3,3 miljoen gulden te verdelen en konden ongeveer driehonderd schrijvers en tweehonderd vertalers uit deze pot putten. Ook in België bestaat er een wet - van 18 augustus 1947! - die de oprichting van een Fonds voor de Letteren regelt; anno 1986 wacht deze wet nog steeds op de eerste uitvoeringsbesluiten. Wanneer zal de Vlaamse regering in deze lacune voorzien? Of moeten we, net als Jozef Deleu, besluiten: ‘Ik kijk na vijf jaar Vlaamse regering in de sector cultuur, dààr waar wij het voor het zeggen hebben, en dan stel ik vast dat we het daar niet gemaakt hebben. De hele eerste Vlaamse regering is verantwoordelijk voor het afbouwen van de culturele sector.’?Ga naar eindnoot3 Ook wat betreft het vertalen van oorspronkelijk Nederlandstalig werk is Vlaanderen schromelijk in gebreke gebleven. Dat er nochtans kansen voor het grijpen liggen, bewijzen herhaalde vragen om informatie van Joeri Sidorin, verantwoordelijk redacteur voor vertalingen uit het Nederlandse taalgebied (Nederland, Vlaanderen, Zuid-Afrika, Suriname, de Nederlandse Antillen) van de Sovjetrussische uitgeverij Radoega. In dezelfde richting wijzen enkele hoopvolle initiatieven van het Vlaamse PEN-centrum. Na de bloemlezing Poésie flamande d'aujourd'hui, verschenen bij Actes Sud te Arles, toont diezelfde uitgever belangstelling voor een anthologie met korte verhalen (keuze: Hugo Bousset en Dirk Christiaens, vertaling: Albert Bontridder - die ook de poëziebloemlezing heeft samengesteld en vertaald). In de Bondsrepubliek wordt werk gemaakt, dank zij contacten tussen de Vlaamse PEN en de gereputeerde vertaalster Maria Csollàny, van een bundel Flämische Lyrik. Het is een ietwat vreemde bedoening dat de Vlaamse PEN - met haar geringe financiële middelen - taken moet over- | |
[pagina 620]
| |
nemen die eigenlijk onder overheidsinstellingen - tot voor kort het Commissariaat-Generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking (ICS) - ressorteren. Dat ICS zijn bevoegdheden voor het letterenbeleid aan het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap heeft moeten overdragen, zal wel door niemand worden betreurd. Hopelijk zal deze bevoegdheidsoverdracht nu eindelijk een samenwerking met de Stichting voor Vertalingen mogelijk maken. Dit mede door Vlaanderen gefinancierde instituut heeft zich de laatste tien jaar bijna uitsluitend op de promotie van Noordnederlandse literatuur geconcentreerd. In een gesprek dat ik hierover met hem voerde, bleek Joost de Wit, de directeur van de Stichting, zich ten volle van deze eenzijdigheid bewust. De door Jeroen Brouwers gepropageerde opvattingen over een slapte in de recente Vlaamse literatuur hebben ook bij hem het imago van onze letteren aangetast. Het betere werk uit Vlaanderen, zoals Van den Broecks Brief aan Boudewijn, is - aldus De Wit - te plaatsgebonden: pas met Claus' Het verdriet van België en Van Paemels De vermaledijde vaders zou die regionale thematiek weer een wat universeler draagwijdte hebben gekregen. De Wit - die met geen woord over poëzie repte - sloot niet uit dat aan dit globale oordeel een gebrek aan informatie ten grondslag ligt, maar naar zijn eigen zeggen kreeg hij nooit enige feed-back van Vlaamse kant. De Stichting noemt hij een doorgeefluik; de Vlaamse uitgevers en culturele instanties zouden maar eens, even intensief als hun Nederlandse tegenhangers, voor een inhoudelijke invulling moeten zorgen. Plannen die door de Stichting zelf waren ontvouwd met het oog op de vertaling van een boek van Ruyslinck en een van Geeraerts, waarvoor reeds uitgevers waren gevonden in het buitenland, liepen spaak op de weigering van ICS om hiervoor extra-subsidies van beperkte omvang (resp. 100.000 en 60.000 fr.) ter beschikking te stellen. De Stichting wordt door ons reeds, zo redeneerde men bij ICS, voor een derde van de jaarlijkse werkingskosten gesubsidieerd. Dat klopt, aldus dan weer Joost de Wit; alleen komt het geld zo laat dat het meteen wordt opgeslorpt door aflossingstermijnen van schulden, zodat er niets meer overblijft om vertaalprojecten te helpen realiseren. Bovendien komen de Nederlandse subsidiegevers wél met extragelden over de brug. Een op initiatief van de Stichting voor Vertalingen samengestelde Vlaamse commissie van advies heeft nu een lijst van schrijvers en titels ingediend, die voor promotie in het buitenland in aanmerking komen. Nu ook de uitvoerende organen van de Taalunie operationeel zijn gewordenGa naar eindnoot4 en met een intentieverklaring voor een vertaalbeleid uitpakken, komt er misschien toch nog een aanloop naar een Vlaamse literaire aanwezigheidspolitiek. | |
[pagina 621]
| |