| |
| |
| |
Fernand Auwera
Kroniek
Schrijvers zijn kannibalen
Op het menu: Kees Helsloot, Jef Geeraerts, Johnny van Doorn en Jan Meyers.
Schrijvers zijn kannibalen. Ze verslinden alles, iedereen en uiteindelijk ook zichzelf als voedsel voor hun schrijven. Daarom zijn schrijvers eigenlijk zelden goede lezers. Zeker niet in periodes waarin ze zelf aan het schrijven zijn (sommige auteurs, dat is bekend, lezen daarom nooit terwijl ze aan een boek werken, precies om niet het risico te lopen door bedorven voedsel besmet te worden, denk ik).
Ik kan deze discipline niet opbrengen.
Kan ik hier dus wel beredeneerd, sereen en met objectiviteit enkele boeken evalueren uit de vele die ik de jongste weken om diverse redenen met meer of minder aandacht en interesse heb gelezen? Vijftien jaar lang schrijf ik nu reeds met grote regelmaat voor enkele publikaties ‘recensies’ (al noem ik ze niet graag zo, ik beschouw ze gewoon als in de eerste plaats informatieve stukjes waarin ik de hopelijk geïnteresseerde lezers op de hoogte breng van wat verschenen is, waarover het gaat, waar ik het ongeveer situeer in het oeuvre van een auteur en in het zoekprentje van de Vlaamse of van de wereldliteratuur, en met enige schroom de lezer ten slotte ook mededeel hoe ik persoonlijk reageerde op het boek). Na al die jaren heb ik de schroom nog steeds niet overwonnen. Je kunt het vergelijken met plankenkoorts. Die blijkt soms ook ongeneeslijk te zijn. De auteur is ook een acteur: hij treedt op als recensent, jurylid, smaakmaker, rechter, aanklager, verdediger... Wie vreest me, wie zal me toejuichen, wie zal afkerig van de domheid en het onbegrip dat ik etaleer minachtend het hoofd afwenden? Ik genoot geen universitaire training, ik beschik slechts over een beperkt arsenaal van dure woorden, ik verwar me soms in historische lijnen en evoluties, mijn enige kwalificatie is het feit dat ik zelf schrijf. Maar is dat wel de goede? Ik heb mijn twijfels.
Onthecht lezen kan ik niet. Als het een goed boek is dan tracht ik de technische kunstgrepen te ontdekken, dan bekruipen me lage en verwerpelijke gevoelens van jaloersheid en nijd. Het kan een kwelling worden, een marteling, agressie op en mishandeling van mijn tere ego. En als het een slecht boek is dan ervaar ik dat als een professionele belediging, een smet die geworpen wordt op het blazoen van uitermate knappe auteurs als ikzelf,
| |
| |
een brok van ergernis die me in de strot blijft steken. Iedereen heeft zijn beroepstrots.
Of ben ik een trieste uitzondering? Kunnen anderen wel de nodige sereniteit opbrengen?
Met enig genoegen stel ik vast dat ook ‘beroepsrecensenten’ elkaar wel eens rauw opvreten.
Kees Helsloot bijvoorbeeld loopt duidelijk niet hoog op met zijn collega's. Ik lees ook recensies en essays als een schrijver, wat betekent dat de manier waarop iets verwoord wordt soms meer indruk op me maakt dan de diepgravende analyses, de filosofische background, de hoeveelheid steekkaarteninformatie en het hoge IQ dat erin verwerkt is. Ik lees alles als een training in het schrijven - een voetballer traint ook niet uitsluitend met de bal op het voetbalveld, een zwemmer werkt ook uit het water aan zijn conditie. Ik ben het lang niet altijd eens met wat bijvoorbeeld Jeroen Brouwers schrijft, maar ik zal nooit nalaten om hem te lezen, en ik blijf hem lezen omdat hij zo indrukwekkend goed schrijft, ook als hij me ergert, zelfs als ik de indruk heb dat hij vals speelt. Ik ben het net zo min altijd eens met Gerrit Komrij, maar ik lees hem om precies dezelfde redenen, om zijn ijzige spot en zijn zo schijnbaar achteloos geplaatste dodelijke replieken, parades, uitvallen, terzijdes. Ik las op die manier ook Grondwerk van Helsloot. Verwacht dus van mij geen indringende wetenschappelijke uiteenrafeling op literair-wetenschappelijke grond van deze gebundelde en eerder in tijdschriften verschenen stukken, geen spitsvondig blootleggen van foute standpunten. Over het algemeen zijn de hier gebundelde opstellen nogal polemisch van toon en dat lijkt me uitstekend. Ik hou van een rel, en een beetje opgejut kunnen heel wat auteurs meer dan in bezadigde en wijze momenten.
Helsloot schrijft niet zo scheermesachtig scherp als Komrij op zijn beste momenten, niet zo badinerend slopend als Jeroen Brouwers, maar dat komt grotendeels, zo lijkt het mij, omdat hij minder persoonlijk bij de disputen is betrokken en daardoor toch iets meer afstand kan bewaren. Omdat hij niet getackeld werd speelt hij ook niet direct op de man. Hij schrijft gewoon goed en intelligent. Wilfred Smit is bijvoorbeeld een dichter waarvan ik het werk niet ken, maar ik lees het stuk van Helsloot over hem wel, hij weet me te interesseren.
Heeft Helsloot meestal gelijk? Ik ben geneigd om ja te zeggen, maar dat komt dus ook omdat hij zo fel en overtuigend verwoordt. Dat is een beetje het geval als met een mooie vrouw, die krijgt van mij ook makkelijker alle gelijk dan een kin- en boezemloze dame met eredoctoraten. Anderzijds: Helsloot vindt Bernlef absoluut geen goed romancier, en ik wel. In
| |
| |
dit geval heeft zijn opstel me niet kunnen overtuigen. Maar ik heb me ook niet zitten opwinden over zijn onbegrip, wat dan weer bewijst dat zijn argumenten, ook al vind ik ze niet sterk, niet zomaar gewoon voor de lol bij elkaar zijn geharkt, gefantaseerd of gelogen (zoals Brouwers soms doet).
Overigens is het mijn stellige overtuiging dat in de literatuur gelijk hebben totaal onbelangrijk is. Grote polemisten hadden zeer dikwijls ongelijk, maar hun teksten kun je nog altijd verrukt lezen, en die van hun tegenstrevers die alle gelijk wel aan hun kant hadden, helemaal niet meer. Vergissen is geen literair gebrek, waarheid geen literair criterium. Helsloot heeft zijn kijk op de literatuur, en natuurlijk kan hij die ook theoretisch motiveren, maar dat belet niet dat hij ook door het ondefinieerbare spelen van alle elementen die van een tekst literatuur maken, in grote mate wordt aangesproken, wat zijn verstandelijke argumentatie een beslissende richting geeft. Van Bernlef houdt hij niet, van Hermans wel. Wam de Moor is ook een gezaghebbend criticus met uitgesproken en beredeneerde meningen, maar Helsloot hakt lustig op hem in. Mooi stuk. De spaanders Moor vliegen je om de oren. Maar dat zal me uiteindelijk niet beletten ook de stukken van De Moor te blijven lezen. Een leesbaar essayist moet er volgens mij een aantal vooroordelen op na houden en die tegen de dood op verdedigen.
Bovendien kan ik iedereen het stuk aanraden dat Helsloot schreef over Henk Romijn Meijer, een auteur die in Nederland lang werd onderschat, en die in Vlaanderen vrijwel onbekend is gebleven, totaal ten onrechte. Een zeer boeiend opstel: wie zo over boeken vermag te schrijven heeft recht op ongelijk af en toe.
Ik beweer hoegenaamd niet dat ik het even intelligent of leesbaar doe, maar ook ik wil wel eens ongeremd lovend over een auteur of boek schrijven. Ik heb dat wel eens gedaan over romans van Jef Geeraerts. Ik doe het niet ongeremd over zijn jongste boek. Wel las ik De Trap zonder enig ongeduld en zonder gewriemel van tenen, zonder verveling en zonder ergernis. Geeraerts is en blijft een knap auteur, een geplaagd auteur ook (er zijn niet zoveel schrijvers die over hun persoonlijke avonturen reeds twee ‘romans’ van twee diverse ‘auteurs’ hebben uitgelokt), maar hij houdt vol dat hij momenteel een gelukkig man is, en daarom niet meer getormenteerd autobiografisch schrijft. Met professionele vaardigheid heeft hij zich aan het schrijven van thrillers gezet of, zoals in dit geval, van een klassieke ‘whodunit’.
Is Geeraerts eerlijk? Ik twijfel. Het is mijn particuliere overtuiging dat er mensen zijn die, eventueel met behoorlijk, charmant en lezenswaardig
| |
| |
resultaat, het schrijven beoefenen als een veredelde hobby. Het is best mogelijk dat zij na enkele geslaagde boeken er opeens mee ophouden, en een ander tijdverdrijf gaan beoefenen, oude fluitketels verzamelen of vogelgeluiden opnemen, maar er zijn ook mensen die enkel als schrijver kunnen ademen. Dode periodes in hun creativiteit zijn privé-hellen, of bewust doorleefde en duidelijk gemotiveerde uitingen van protesterend zwijgen.
Geeraerts maakt, denk ik, zuiver literair een inzinking door maar heeft ervoor gekozen zijn technisch schrijftalent, dat hij ontwikkeld en bijgeschaafd heeft, te gebruiken voor het produceren van boeken die niet noodzakelijk zonder literaire verdiensten hoeven te zijn, maar die in elk geval niet direct met die intentie en inzet geschreven zijn. Daar bestaat geen bezwaar tegen. Zijn vorige vier boeken in het genre waren niet puntgaaf maar wel zeer leesbaar, want Geeraerts heeft nu eenmaal een ingebouwde dynamiek in zijn stijl, die de lezer soms onweerstaanbaar meeneemt. Ook De Trap is leesbaar, en vertelt het onderzoek dat een ploeg van twee leden van de Antwerpse brigade van de gerechtelijke politie instelt naar de oorzaak van de dodelijke klap waarmee een vrouw van het balkon van haar appartement is ‘gevallen’. Hij heeft zich, zoals steeds, uitstekend gedocumenteerd, tekende interessante personages, creëerde sfeer, maakte af en toe een zijsprong om scherp uit te kunnen halen naar zaken in de maatschappij van vandaag die hem terecht ergeren, maar toch is het in zijn geheel geen overtuigend boek geworden omdat het niet voldoet aan het precieze doel dat Geeraerts zichzelf stelde: een klassieke detectiveroman schrijven. Daarvoor is de intrige (niettegenstaande hij de klassieke handgrepen bekwaam toepast) iets te zwak, en de ontknoping te amateuristisch. De dader blijkt een figuur te zijn die gedurende het grootste deel van het verhaal volkomen onvermeld bleef, pas op het einde opduikt. De argumentatie van de drijfveer voor de moord is al even zwak, de ingewikkelde uitleg over de alimentatie volkomen ongeloofwaardig...
Hoe dan ook: ik blijf geïnteresseerd in nieuw werk van Geeraerts.
Zijn er nog wel veel auteurs waarbij ik de neiging heb onmiddellijk naar de boekhandel te rennen als ik verneem dat er weer een nieuw gewrocht van hen te koop wordt aangeboden? Niet erg veel. Voor Johnny van Doorn, waarvan ik nu Mijn kleine hersentjes, een heruitgave, heb gelezen, alvast niet. Ik heb nooit hoog met hem kunnen oplopen, ook niet toen hij zich nog Johnny the Selfkicker noemde. Eerder las ik van hem De geest moet waaien. In een recensie in de NRC omschreef Rudie Kagie dat werkje nog als een ‘gemoedelijke verhalenbundel’, wat dus een Nederlandse manier is om te zeggen dat een landgenoot een nogal lullig boekje heeft geschreven
| |
| |
(overigens staat deze titel in het Lexicon van de Moderne Nederlandse Literatuur vermeld als ‘roman’). Ik vond er niet veel aan. Zopas verscheen Gevecht tegen het zuur. Ook al niks. Op het kaft staat Johnny himself gefotografeerd terwijl hij somber op stap is tegen een onduidelijke maar niet erg uitnodigende stedelijke achtergrond. Op de heruitgave van zijn oorspronkelijk in 1972 voor het eerst verschenen boekje met jeugdherinneringen Mijn kleine hersentjes staat hij idyllisch afgebeeld tussen een weelde van teer, jong groen naast een watervalletje, een beeldige prentkaart. En een beetje in de stijl van deze korte teksten, waar Johnny van Doorn een heel ander facet van zijn overwegend luidruchtige persoonlijkheid toont. Hij is hier helemaal niet uit op epateren. Hij schrijft met begrip en warmte (een woord dat ook in de flaptekst zit) over zijn jeugd, over zijn ouders. Hij schrijft over allerlei vormen van ellende zonder te zeuren, zonder zelfbeklag of al te onrechtvaardige verwijten, en hij roept soms zeer scherp en interessant de donkere jaren '50 en begin '60 weer op, de ijstijd uit het leven van zijn generatie.
Overigens kan ik niet zeggen dat deze stukjes opvallend goed, pakkend of origineel geschreven zijn. Een beetje vlak eerder, maar overtuigend door hun authenticiteit en eerlijkheid. Stukjes, soms met een vleugje nostalgie, over armoede, eenzaamheid en onbegrip, over koude, dorst en allerhande andere treurigheden. Ook over drugs, alcohol en meiden. Aardig boekje dus, maar meer ook niet.
Dan heb ik - ten slotte - heel wat meer plezier beleefd aan De Wandeling van Jan Meyers. Toen ik hem, met weinig ambitie, begon te lezen, wist ik niet eens dat deze auteur reeds een roman had gepubliceerd en dat hij tevens de auteur was van de in Nederland ophef makende biografie over fascistenleider Mussert.
De aanhef van zijn boek bezorgde me al onmiddellijk kippevel: ‘Hij speelde als een god. De haviken die neerdoken op hun ivoren prooien waren zijn handen. Victor, zijn naam was Overwinnaar. De muziek stond over hem heen als een toren van voortdurend in elkaar stortende en zichzelf weer oprichtende onstoffelijke muren.’ Dat proza klinkt net zo overtuigend als de Vijfde van Beethoven uitgevoerd door de versterkte fanfare ‘Wilskracht baart Kunst’. Uit louter boosaardigheid las ik verder.
En nu zeg ik: een uitstekende roman. Hoofdpersonage Victor Anders wordt beschreven tijdens een zoektocht door Amsterdam. Hij woonde samen met San, waar hij zeer veel van hield, maar die hem zonder duidelijk conflict of opgaaf van motief heeft verlaten. Een enkele dag duurt deze moderne ‘queeste’. Snikheet is het, hij voelt zich ellendig, hij heeft een drank- | |
| |
probleem, hij beseft dat hij niet alleen wanhopig op zoek is naar haar maar naar zichzelf evenzeer. Twijfels en schuldgevoelens. 's Avonds zit hij letterlijk en figuurlijk dieper in de ellende dan toen hij zijn tocht begon. Eenzaam, vertrapt, vernederd, maar hij blijft lucide, zelfspot verlaat hem niet volkomen. Ongeveer 200 pagina's lang volg je Victor maar hij blijft boeien, omdat Jan Meyers de weg naar de ontreddering en de uitzichtloosheid zo bekwaam, zo gradueel, zonder in pathos of herhalingen te vallen, heeft geëvoceerd. Verraden voelt hij zich, totaal op zichzelf teruggeworpen, de meest onherbergzame plaats die er bestaat en de lezer ervaart dat isolement. Geen geringe prestatie.
Kees Helsloot, Grondwerk, Manteau, Amsterdam, 158 blz. |
Jef Geeraerts, De Trap, misdaadroman, Manteau, Antwerpen, 279 blz. |
Johnny van Doorn, Mijn kleine hersentjes, De Bezige Bij, Amsterdam, 110 blz. |
Jan Meyers, De Wandeling, Manteau, Amsterdam, 188 blz. |
|
|