De roman van Dominique Rolin, Le lit (1960) is naar ons gevoel een heel grote roman. Een vrouw, Eva, vertelt hoe zij haar man ziet aftakelen door ziekte en sterven. Vanuit deze hopeloze situatie beleeft ze haar herinneringen aan haar jeugd, haar liefde voor de stervende Martin, de goedbedoelde maar o zo onhandige tussenkomsten van vrienden, een platonische liefde voor de behandelende internist... Wat is leven, wat is liefde in het licht van de dood? Met fijne toetsen geeft de romancière de complexe, tegenstrijdige, niet te definiëren gevoelens en reacties weer van deze beproefde vrouw. Ook deze vertaling, van Mireille Cottenjé, leest prettig. Bij nader toezien stellen we een paar interventies vast die toch verstrekkende gevolgen hebben. Nemen we bv. het kapittel December, op het ogenblik dat Eva begrijpt dat haar man ten dode is opgeschreven. Ze slentert doelloos door de straten, telefoneert het rijtje Parijse vrienden af: zonder enig resultaat. In de Franse tekst (blz. 45 in Livre de poche; de oorspronkelijke uitgave bij Denoël konden we niet vinden) vormt deze zwerftocht één enkele alinea. In vertaling krijgen we er vijf, netjes gestructureerd, ‘te’ netjes gestructureerd, te logisch opgedeeld zoals in 19de-eeuwse romans. In deze lange alinea komt ook nog een korte woordenwisseling voor aan de telefoon: ‘A qui avais-je l'honneur? A la secrétaire de Mlle A.’ (blz. 47). M. Cottenjé gaat aan de lijn en schrijft: ‘Met wie heb ik de eer? Met de secretaresse van Mejuffrouw A.’ (blz. 35).
Het verglijden van de indirecte naar de directe rede verstoort naar ons gevoel het geïnterioriseerde karakter van deze alinea: wat een soort monologue intérieur is bij D. Rolin, als beeld van de eenzaamheid van Eva, wordt hier een echt gesprek(je). Globaal komt de roman van D. Rolin, in vertaling, dichter te liggen bij de traditionele psychologische roman dan in zijn oorspronkelijke versie.
Voet aan de grond (Terre d'asile, 1978), van de Brusselse hoogleraar Pierre Mertens, is een erg originele roman. Jaime Morales, een Chileense ingenieur, weet het Pinochet-regime te ontvluchten dank zij de Belgische groep Liberté-Action. Hij wordt opgevangen door linkse studenten van de U.L.B. Maar omdat het vakantie is, maar omdat hij niet kan uitpakken met nog ergere folteringen dan de welbekende, maar omdat hij nog altijd heimwee heeft naar zijn land al leeft het onder een dictatuur, voelt hij zich te Brussel niet helemaal verloren. Hij beseft dat hij niet-de-grote-martelaar-voor-de-goede-zaak is die zijn bevrijders hadden verwacht: ‘Jaime maakt bij zichzelf onwillekeurig de bedenking dat hij reeds ontgoochelde vanaf het ogenblik dat hij arriveerde’ (blz. 21). Zijn gastheren hebben alleen belangstelling voor ‘de oorzaken van het feit dat de beulen steeds hardnekkiger folterden’ (blz. 34), niet voor het concrete slachtoffer. Eigenlijk is het